Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Administrativen sad Varna (Bulgarije) op 13 juni 2017 – „Varna Holideis” EOOD / Direktor na Direktsia „Obzhalvane i danachno-osiguritelna praktika” Varna pri Tsentralno upravlenie na Natsionalnata agentsia za prihodite

(Zaak C-364/17)

Procestaal: Bulgaars

Verwijzende rechter

Administrativen sad Varna

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: „Varna Holideis” EOOD

Verwerende partij: Direktor na Direktsia „Obzhalvane i danachno-osiguritelna praktika” Varna pri Tsentralno upravlenie na Natsionalnata agentsia za prihodite

Prejudiciële vragen

Dienen artikel 90, lid 1, en artikel 185, lid 1, van richtlijn 2006/1121 aldus te worden uitgelegd dat herziening van de op een levering toegepaste aftrek van voorbelasting ook geboden is in een geval als in het hoofdgeding, waarin de rechtshandeling waarvoor het recht op aftrek van voorbelasting werd uitgeoefend, door een onherroepelijke rechterlijke uitspraak nietig is verklaard, of moet gelet op de definitie in artikel 14, lid 1, van richtlijn 2006/112 in een dergelijk geval ervan worden uitgegaan dat geen sprake is van een levering en dat de belasting van meet af aan niet verschuldigd is geworden?

Dient artikel 185, leden 1 en 2, van richtlijn 2006/112 aldus te worden uitgelegd dat bij gebreke van een nationale regeling inzake herziening van de toegepaste aftrek van voorbelasting in geval van nietigverklaring van een rechtshandeling door een rechter de herziening middels rechtstreekse toepassing van artikel 90, lid 1, van de richtlijn kan geschieden?

____________

1 Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB 2006, L 347, blz. 1).