Language of document : ECLI:EU:C:2011:44

ARREST VAN HET HOF (Vierde kamer)

3 februari 2011 (*)

„Advocaten – Richtlijn 89/48/EEG – Erkenning van hogeronderwijsdiploma’s waarmee beroepsopleidingen van ten minste drie jaar worden afgesloten – Richtlijn 98/5/EG – Permanente uitoefening van beroep van advocaat in andere lidstaat dan die waar beroepskwalificatie is verworven – Gebruik van beroepstitel van lidstaat van ontvangst – Voorwaarden – Inschrijving in register van beroepsorde van advocaten van lidstaat van ontvangst”

In zaak C‑359/09,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door de Fővárosi Ítélőtábla (Hongarije) bij beslissing van 23 juni 2009, ingekomen bij het Hof op 7 september 2009, in de procedure

Donat Cornelius Ebert

tegen

Budapesti Ügyvédi Kamara,

wijst

HET HOF (Vierde kamer),

samengesteld als volgt: J.‑C. Bonichot, kamerpresident, K. Schiemann, L. Bay Larsen (rapporteur), C. Toader en A. Prechal, rechters,

advocaat-generaal: P. Cruz Villalón,

griffier: B. Fülöp, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 16 september 2010,

gelet op de opmerkingen van:

–        D. C. Ebert, Rechtsanwalt, optredend in eigen naam,

–        de Budapesti Ügyvédi Kamara, vertegenwoordigd door P. Kiss en P. Köves, ügyvédek,

–        de Hongaarse regering, vertegenwoordigd door J. Fazekas, M. Fehér en Zs. Tóth, als gemachtigden,

–        de Tsjechische regering, vertegenwoordigd door M. Smolek als gemachtigde,

–        de Spaanse regering, vertegenwoordigd door J. López-Medel Bascones als gemachtigde,

–        de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door G. Palmieri als gemachtigde, bijgestaan door P. Gentili, avvocato dello Stato,

–        de Oostenrijkse regering, vertegenwoordigd door E. Riedl als gemachtigde,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door B. Simon en H. Støvlbæk als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van richtlijn 89/48/EEG van de Raad van 21 december 1988 betreffende een algemeen stelsel van erkenning van hogeronderwijsdiploma’s waarmee beroepsopleidingen van ten minste drie jaar worden afgesloten (PB 1989, L 19, blz. 16), zoals gewijzigd bij richtlijn 2001/19/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 mei 2001 (PB L 206, blz. 1; hierna: „richtlijn 89/48”), en van richtlijn 98/5/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 ter vergemakkelijking van de permanente uitoefening van het beroep van advocaat in een andere lidstaat dan die waar de beroepskwalificatie is verworven (PB L 77, blz. 36).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geschil tussen Ebert, Duits staatsburger en advocaat, als „Rechtsanwalt” ingeschreven bij de balie te Düsseldorf (Duitsland), en de Budapesti Ügyvédi Kamara (orde van advocaten van de balie te Boedapest, Hongarije), over het recht waarop Ebert aanspraak maakt om de titel „ügyvéd” (advocaat in Hongarije) te gebruiken zonder lid te zijn van voornoemde orde van advocaten.

 Toepasselijke bepalingen

 Bepalingen van het recht van de Unie

 Richtlijn 89/48

3        De zevende en de tiende overweging van de considerans van richtlijn 89/48, die ratione temporis van toepassing is op het hoofdgeding, luiden als volgt:

„[...] met name het begrip ‚gereglementeerde beroepsactiviteit’ dient te worden gedefinieerd om rekening te houden met verschillende nationale sociologische situaties; [...] als zodanig [is] niet alleen een beroepsactiviteit te beschouwen […] waarvan de toegang in een lidstaat afhankelijk wordt gesteld van het bezit van een diploma, maar eveneens die waarvan de toegang vrij is, wanneer zij wordt uitgeoefend op grond van een titel die is voorbehouden aan degenen die voldoen aan bepaalde eisen van bekwaamheid; [...]

[...] het algemeen stelsel van erkenning van hogeronderwijsdiploma’s [is] niet bedoeld […] om wijzigingen aan te brengen in de beroepsvoorschriften, waaronder de deontologische regels, die gelden voor alle personen die een beroep op het grondgebied van een lidstaat uitoefenen, noch om de migranten aan de toepassing van die regels te onttrekken; [...] in het kader van dit stelsel [worden] alleen passende maatregelen […] genomen om te waarborgen dat migranten zich voegen naar de beroepsvoorschriften van de ontvangende lidstaat.”

4        Volgens de omschrijving in artikel 1, sub a, van richtlijn 89/48, zijn „diploma’s”:

„alle diploma’s, certificaten en andere titels [...]:

–        afgegeven door een bevoegde autoriteit in een lidstaat die is aangewezen overeenkomstig zijn wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen,

–        waaruit blijkt dat de houder met succes een postsecundaire studiecyclus van ten minste drie jaar of een gelijkwaardige deeltijdstudie heeft gevolgd aan een universiteit of een instelling voor hoger onderwijs of een andere instelling van hetzelfde opleidingsniveau en, in voorkomend geval, dat hij met succes de beroepsopleiding heeft gevolgd die in aanvulling op de postsecundaire studiecyclus wordt vereist, en

–        waaruit blijkt dat de houder de vereiste beroepskwalificaties bezit om tot een gereglementeerd beroep in de lidstaat te worden toegelaten of om dat uit te oefenen,

[...]”

5        Artikel 2 van richtlijn 89/48 bepaalt:

„Deze richtlijn is van toepassing op alle onderdanen van een lidstaat die als zelfstandige of loontrekkende een gereglementeerd beroep in een ontvangende lidstaat willen uitoefenen.

Deze richtlijn is niet van toepassing op de beroepen die vallen onder een specifieke richtlijn waarmede tussen de lidstaten een onderlinge erkenning van diploma’s is ingesteld.”

6        Artikel 3, eerste alinea, van richtlijn 89/48 bepaalt:

„Wanneer in de ontvangende lidstaat de toegang tot of de uitoefening van een gereglementeerd beroep afhankelijk wordt gesteld van het bezit van een diploma, mag de bevoegde autoriteit een onderdaan van een lidstaat de toegang tot of de uitoefening van dat beroep onder dezelfde voorwaarden als die welke voor eigen onderdanen gelden, niet weigeren wegens onvoldoende kwalificaties, indien:

a)      de aanvrager in het bezit is van het diploma dat door een andere lidstaat is voorgeschreven om tot het betrokken beroep op zijn grondgebied te worden toegelaten dan wel deze activiteit aldaar uit te oefenen, en dat in een lidstaat behaald is, [...]

[...]”

7        Artikel 4, lid 1, van richtlijn 89/48 luidt:

„Artikel 3 belet niet dat de ontvangende lidstaat van de aanvrager eveneens verlangt:

[...]

b)      dat hij een aanpassingsstage van ten hoogste drie jaar volbrengt of een proeve van bekwaamheid aflegt:

–        wanneer de door hem ontvangen opleiding volgens artikel 3, sub a en b, betrekking heeft op vakgebieden die wezenlijk verschillen van die welke worden bestreken door het in de ontvangende lidstaat voorgeschreven diploma, of

–        wanneer, in het in artikel 3, sub a, bedoelde geval, het in de ontvangende lidstaat gereglementeerde beroep één of meer gereglementeerde beroepsactiviteiten omvat die niet bestaan in het beroep dat gereglementeerd is in de lidstaat van oorsprong of van herkomst van de aanvrager, en dit verschil gekenmerkt wordt door een specifieke opleiding die in de ontvangende lidstaat vereist is en betrekking heeft op vakgebieden die wezenlijk verschillen van die welke worden bestreken door het diploma waarnaar de aanvrager verwijst, [...]

[...]

Indien de ontvangende lidstaat van deze mogelijkheid gebruik maakt, moet hij de aanvrager het recht laten om te kiezen tussen een aanpassingsstage en een proeve van bekwaamheid Voor beroepen voor de uitoefening waarvan een precieze kennis van het nationale recht vereist is en waarvoor het verstrekken van adviezen en/of verlenen van bijstand op het gebied van het nationale recht een wezenlijk en vast onderdeel van de uitoefening van de beroepsactiviteit is, kan de ontvangende lidstaat, in afwijking van dit beginsel, ofwel een aanpassingsstage, ofwel een proeve van bekwaamheid voorschrijven. [...]”

8        Artikel 6, lid 1, van richtlijn 89/48 luidt:

„De bevoegde autoriteit van de ontvangende lidstaat die de toegang tot een gereglementeerd beroep afhankelijk stelt van de overlegging van een bewijs van goed zedelijk gedrag, of een getuigschrift waaruit blijkt dat de betrokkene nooit failliet is gegaan of die de uitoefening van een dergelijk beroep in geval van ernstige fouten bij de beroepsuitoefening of strafbare overtreding opschort of verbiedt, aanvaardt als voldoende bewijs voor onderdanen van de lidstaat die dit beroep op het grondgebied van de ontvangende lidstaat willen uitoefenen, de overlegging van documenten die door bevoegde autoriteiten van de lidstaat van oorsprong of van herkomst zijn afgegeven en waaruit blijkt dat aan die eisen wordt voldaan.

[...]”

9        Artikel 7, lid 1, van richtlijn 89/48 luidt als volgt:

„De bevoegde autoriteit van de ontvangende lidstaat kent aan onderdanen van de lidstaten die aan de voorwaarden voor toegang tot en uitoefening van een gereglementeerd beroep op het grondgebied van de ontvangende lidstaat voldoen, het recht toe om de beroepstitel van de ontvangende lidstaat te voeren die met dat beroep overeenkomt.”

 Richtlijn 98/5

10      De punten 2, 3 en 7 van de considerans van richtlijn 98/5 luiden:

„(2)      [...] een in een lidstaat volledig bevoegd advocaat [kan] reeds op grond van richtlijn 89/48 [...] erkenning van zijn diploma […] verlangen; [...] die richtlijn [heeft] de toetreding van de advocaat tot de advocatuur van de lidstaat van ontvangst tot doel […]; [...] daarmee niet wordt beoogd om in de aldaar geldende beroepsvoorschriften wijziging te brengen noch om de migrerende advocaat aan de toepassing van die regels te onttrekken;

(3)      [...] terwijl sommige advocaten snel tot de advocatuur van de lidstaat van ontvangst kunnen toetreden door met goed gevolg een proeve van bekwaamheid zoals voorzien bij Richtlijn 89/48 [...] af te leggen, [kunnen] andere volledig gekwalificeerde advocaten dat eerst [bereiken] na afloop van een bepaalde periode waarin het beroep in de lidstaat van ontvangst onder de oorspronkelijke beroepstitel werd uitgeoefend, […] of [kunnen deze] hun praktijk onder de oorspronkelijke beroepstitel […] voortzetten;

[...]

(7)      [...] bij deze richtlijn [worden] overeenkomstig de doelstelling daarvan, geen louter interne situaties […] geregeld; [...] daarin [wordt] slechts aan de nationale beroepsregels […] geraakt voor zover dat voor het daadwerkelijk bereiken van deze doelstelling noodzakelijk is; [...] daarin [wordt] met name nationale regelgeving waarin de toegang tot het beroep van advocaat en de uitoefening daarvan onder de beroepstitel van de lidstaat van ontvangst is geregeld, onverlet […] gelaten.”

11      Artikel 2 van richtlijn 98/5, met als opschrift „Het recht van beroepsuitoefening onder de oorspronkelijke beroepstitel”, bepaalt:

„Elke advocaat heeft het recht permanent in elke andere lidstaat onder zijn oorspronkelijke beroepstitel de in artikel 5 omschreven werkzaamheden van advocaat uit te oefenen.

Toetreding tot het beroep van advocaat in de lidstaat van ontvangst is aan de bepalingen van artikel 10 onderworpen.”

12      Artikel 6, lid 1, van richtlijn 98/5 luidt als volgt:

„Onafhankelijk van de beroeps- en gedragsregels waaraan hij in de lidstaat van herkomst is onderworpen, is de onder zijn oorspronkelijke beroepstitel werkzame advocaat voor alle werkzaamheden die hij op het grondgebied van de lidstaat van ontvangst uitoefent, aan dezelfde beroeps- en gedragsregels onderworpen als advocaten die onder de relevante beroepstitel van de laatstbedoelde lidstaat praktiseren.”

13      Artikel 10 van richtlijn 98/5, met als opschrift „Gelijkstelling met de advocaten van de lidstaat van ontvangst”, luidt als volgt:

„1.      De onder zijn oorspronkelijke beroepstitel werkzame advocaat die aantoont gedurende ten minste drie jaar daadwerkelijk en regelmatig in het recht van de lidstaat van ontvangst, met inbegrip van het gemeenschapsrecht, werkzaam te zijn geweest, wordt vrijgesteld van de voorwaarden voor de toetreding tot het beroep van advocaat in de lidstaat van ontvangst, bedoeld in artikel 4, lid 1, sub b, van richtlijn 89/48. [...]

[...]

2.      De onder zijn oorspronkelijke beroepstitel in een lidstaat van ontvangst werkzame advocaat mag op elk ogenblik om erkenning van zijn diploma overeenkomstig richtlijn 89/48 verzoeken, teneinde in de lidstaat van ontvangst toe te treden tot het beroep van advocaat en dit beroep aldaar uit te oefenen onder de beroepstitel die in deze lidstaat met het beroep van advocaat verbonden is.

3.      De onder zijn oorspronkelijke beroepstitel werkzame advocaat die aantoont gedurende ten minste drie jaar daadwerkelijk en regelmatig in de lidstaat van ontvangst, doch gedurende kortere tijd in het recht van deze lidstaat werkzaam te zijn geweest, kan, zonder gehouden te zijn aan het bepaalde in artikel 4, lid 1, sub b, van richtlijn 89/48[...], van de bevoegde autoriteit van deze lidstaat toestemming krijgen om toe te treden tot het beroep van advocaat van deze lidstaat en dit beroep uit te oefenen onder de beroepstitel die in deze lidstaat met het beroep van advocaat verbonden is, op de volgende voorwaarden:

[...]

6.      De advocaat die tot de advocatuur van de lidstaat van ontvangst toetreedt overeenkomstig de leden 1 tot en met 3 verwerft het recht om naast de beroepstitel die verbonden is met het beroep van advocaat in de lidstaat van ontvangst de oorspronkelijke beroepstitel in de officiële of in een van de officiële talen van de lidstaat van herkomst te voeren.”

 Bepalingen van nationaal recht

14      De toegang tot het beroep van advocaat in Hongarije wordt geregeld door de volgende teksten:

–        Hongaarse wet nr. C van 2001 betreffende de erkenning van buitenlandse titels en diploma’s (A külföldi bizonyítványok és oklevelek elismeréséről szóló 2001. évi C. törvény; hierna: „wet betreffende de erkenning van titels en diploma’s”);

–        Hongaarse wet nr. XI van 1998 betreffende advocaten (Az ügyvédekről szóló 1998. évi XI. Törvény; hierna: „wet betreffende de advocatuur”).

 Wet betreffende de erkenning van titels en diploma’s

15      Voor de periode van 1 mei 2004 tot en met 20 oktober 2007 luiden de relevante bepalingen van de wet betreffende de erkenning van titels en diploma’s als volgt:

„§ 21

1)      De bepalingen van dit onderdeel zijn van toepassing wanneer een staatsburger van een lidstaat in Hongarije een gereglementeerd beroep wenst uit te oefenen en het recht heeft hetzelfde beroep uit te oefenen in de lidstaat van herkomst of het land van origine.

[...]

§ 35

1)      De bevoegde autoriteit kan ofwel een aanpassingsstage voorschrijven van ten hoogste drie jaar ofwel een proeve van bekwaamheid,

a)      indien het praktische of het theoretische gedeelte van de opleiding van de aanvrager wezenlijk verschilt van de opleiding die vereist is voor het behalen van het in Hongarije voor de uitoefening van een gereglementeerd beroep voorgeschreven diploma,

[...]

2)      De bevoegde autoriteit biedt de aanvrager de mogelijkheid om te kiezen tussen de aanpassingsstage en de proeve van bekwaamheid.

3)      De bevoegde autoriteit mag van lid 2 afwijken voor elk beroep waarvan de uitoefening een precieze kennis van het Hongaarse recht vereist en waarbij het verstrekken van adviezen op het gebied van het Hongaarse recht een vast en wezenlijk bestanddeel is. In dit geval verplicht de bevoegde autoriteit de aanvrager een aanpassingsstage te volbrengen of een proeve van bekwaamheid af te leggen.

[...]”

16      Overeenkomstig een door het Hongaarse ministerie van Onderwijs gepubliceerde lijst van gereglementeerde beroepen, die van kracht was tussen 1 mei 2004 en 8 mei 2009, valt de titel van de voor de uitoefening van het beroep van advocaat vereiste opleiding onder het begrip diploma in de zin van de wet betreffende de erkenning van titels en diploma’s.

 Wet betreffende de advocatuur

17      Op de datum van indiening van het verzoekschrift dat aan de grondslag van het hoofdgeding ligt, namelijk 13 december 2006, luidden de relevante bepalingen van de wet betreffende de advocatuur als volgt:

„§ 6

1)      Een advocaat

a)      mag niet gebonden zijn door een arbeidsovereenkomst, een overeenkomst voor diensten van algemeen belang of enige andere overeenkomst die hem verplicht een activiteit uit te oefenen en mag noch in dienst zijn van de overheid, noch ambtenaar of notaris zijn of de functie van burgemeester voltijds uitoefenen,

b)      mag geen ondernemingsactiviteit uitoefenen voor eigen rekening en evenmin een ondernemingsactiviteit met een onbeperkte financiële aansprakelijkheid.

[...]

3)      De advocaat moet elke grond van onverenigbaarheid melden aan de orde van advocaten binnen 15 dagen na het ontstaan ervan.

[...]

§ 13

1)      Mag het beroep van advocaat uitoefenen – met uitzondering van het beroep van advocaat in loondienst – eenieder die lid is van een orde van advocaten en de eed van advocaat heeft afgelegd.

[...]

3)      Moet, op zijn verzoek, als advocaat tot de orde van advocaten worden toegelaten eenieder die aan de volgende voorwaarden voldoet:

a)      staatsburger zijn van één van de staten [die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende] de Europese Economische Ruimte [van 2 mei 1992 (PB 1994, L 1, blz. 3)],

[...]

c)      niet strafrechtelijk zijn veroordeeld,

d)      houder zijn van een universitair diploma in de rechten,

e)      geslaagd zijn voor het Hongaarse examen voor juridische beroepen,

f)      aangesloten zijn bij de Ügyvédek Biztosító és Segélyező Egyesülete [verzekerings‑ en bijstandsmaatschappij van de Hongaarse advocaten] of beschikken over een andere door de orde van advocaten erkende aansprakelijkheidsverzekering,

g)      in het ambtsgebied van de orde van advocaten beschikken over een kantoor dat geschikt is voor de permanente uitoefening van het beroep van advocaat,

h)      niet vallen onder één van de in lid 4 opgesomde uitsluitingsgronden.

4)      Mag niet worden toegelaten tot de orde van advocaten eenieder:

a)      die zich in een van de gevallen van onverenigbaarheid als bedoeld in artikel 6 bevindt en geen einde stelt aan deze situatie,

b)      op wie een bijkomende straf van toepassing is die hem uitsluit van alle openbare ambten of hem de uitoefening van elke activiteit ontzegt waarvoor een juridische kwalificatie is vereist,

c)      die strafrechtelijk werd veroordeeld tot een effectieve vrijheidsstraf wegens het met opzet plegen van een strafbaar feit [...],

d)      die uit de orde van advocaten werd uitgesloten [...],

e)      die onderworpen is aan toezicht waarbij zijn handelingsbekwaamheid is beperkt of uitgesloten, dan wel onbekwaam is zonder onder toezicht te zijn geplaatst [...],

f)      die, wegens zijn levensstijl of zijn gedrag, het voor de uitoefening van het beroep van advocaat vereiste publieke vertrouwen onwaardig is,

[...]

§ 89/A

1)      De bepalingen van deze wet zijn, behoudens de in het vorige hoofdstuk genoemde uitzonderingen, van toepassing op de activiteiten die in de Republiek Hongarije worden uitgeoefend door staatsburgers van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte die het beroep van advocaat mogen uitoefenen in een lidstaat daarvan onder een van de beroepstitels als bedoeld in andere wettelijke of reglementaire bepalingen (hierna: ‚Europese juristen’).

[...]

§ 89/B

1)      Eenieder die als Europees jurist het beroep van advocaat permanent wenst uit te oefenen op het grondgebied van de Republiek Hongarije moet zijn inschrijving vragen op de door de orde van advocaten gehouden lijst van Europese juristen (hierna, in dit hoofdstuk: ‚lijst’). Eenieder die dit beroep incidenteel als dienstverrichter wenst uit te oefenen, mag deze inschrijving vragen.

2)      Wordt op de lijst ingeschreven elke aanvrager die:

a)      aantoont, door overlegging van de beëdigde vertaling in het Hongaars van een getuigschrift dat ten hoogste drie maanden eerder is afgeleverd door de instantie die in zijn eigen lidstaat met het register van advocaten is belast, dat hij het recht heeft aldaar het beroep van advocaat uit te oefenen,

[...]

§ 89/F

1)      Wordt, op zijn verzoek, als ‚ügyvéd’ toegelaten tot de orde van advocaten de op de lijst ingeschreven Europese jurist die:

a)      aan de voorwaarden van § 13, lid 3, sub c, f, g en h voldoet;

b)      door middel van schriftelijk bewijs inzake het aantal en het soort door hem behandelde zaken of, desgevallend, tijdens de door de orde van advocaten specifiek bijeengeroepen hoorzitting, genoegzaam aantoont dat hij gedurende drie jaar zonder onderbreking op het grondgebied van de Republiek Hongarije het beroep van advocaat heeft uitgeoefend op het gebied van het Hongaarse recht (met inbegrip van de toepassing in Hongarije van het recht van de Europese Unie), en

c)      tijdens [zijn] hoorzitting aantoont dat hij over de nodige kennis van de Hongaarse taal beschikt om de activiteit van advocaat uit te oefenen.

2)      De op de lijst ingeschreven Europese jurist, die het beroep van advocaat in Hongarije heeft uitgeoefend gedurende een periode van drie jaar zonder onderbreking, kan, op zijn verzoek, eveneens als advocaat worden toegelaten tot de orde van advocaten, zelfs indien zijn activiteit op het gebied van het Hongaarse recht (met inbegrip van de toepassing in Hongarije van het recht van de Europese Unie) een periode van minder dan drie jaar betreft, op voorwaarde dat hij voldoet aan de andere in lid 1 gestelde voorwaarden.

[...]

4)      Na zijn toelating wordt de Europese jurist van rechtswege lid van de orde van advocaten. Naast de titel ‚ügyvéd’ mag hij bij zijn werkzaamheden de hem in zijn eigen lidstaat toegekende titel blijven voeren.

[...]

§ 89/I

[...]

2)      Bij zijn werkzaamheden mag de Europese jurist slechts de hem door zijn eigen lidstaat toegekende titel voeren en moet hij de naam van de beroepsorganisatie, waarvan hij lid is, in de officiële taal van die lidstaat, vermelden. De beroepstitel moet eveneens aangevuld worden met een uitleg in het Hongaars indien er kans bestaat op verwarring met de titel ‚ügyvéd’.”

 Hoofdgeding en prejudiciële vragen

18      Ebert, een Duits staatsburger, heeft zijn rechtenstudies in Duitsland gedaan en mag sinds 1997 het beroep van advocaat uitoefenen onder de titel „Rechtsanwalt” als lid van de balie te Düsseldorf. Sinds het einde van de jaren negentig woont Ebert in Hongarije, waar hij in 2002, na studies aan de universiteit van Miskolc, de titel van doctor in de rechten heeft behaald.

19      In 2004 heeft Ebert een samenwerkingsovereenkomst gesloten met een advocatenkantoor in Hongarije en werd hij bij besluit van de Budapesti Ügyvédi Kamara van 20 september 2004 toegelaten tot de lijst van Europese juristen in de zin van § 89/A van de wet betreffende de advocatuur. Bijgevolg mag hij in deze lidstaat het beroep van advocaat uitoefenen onder zijn oorspronkelijke beroepstitel.

20      Volgens de informatie in de verwijzingsbeslissing heeft Ebert in 2005 zijn eigen kantoor geopend in Hongarije. Bij besluit van 6 april 2005 heeft de Budapesti Ügyvédi Kamara dit kantoor geregistreerd.

21      Volgens de verwijzingsbeslissing heeft Ebert op 13 december 2006 de Fővárosi Bíróság (hof te Boedapest) verzocht om toekenning van het recht de Hongaarse titel „ügyvéd” te gebruiken zonder lid te zijn van de orde van advocaten.

22      De Fővárosi Bíróság heeft dit verzoek afgewezen op grond van het feit dat Ebert, krachtens de artikelen 1 en 7, leden 1 en 3, van richtlijn 89/48, de titel „ügyvéd” slechts mocht voeren indien hij zijn hoedanigheid van lid van de orde van advocaten aantoonde. Ebert heeft tegen deze beslissing hoger beroep ingesteld bij de Fővárosi Ítélőtábla (hof van beroep te Boedapest).

23      In deze omstandigheden heeft de Fővárosi Ítélőtábla de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

„1)      Moeten richtlijn 89/48[...] en richtlijn 98/5[...] aldus worden uitgelegd dat verzoeker, die de Duitse nationaliteit bezit en met goed gevolg het examen heeft afgelegd om als advocaat te mogen optreden in Duitsland, waar hij lid is van de plaatselijke orde van advocaten, maar die beschikt over een verblijfsvergunning en een arbeidsvergunning voor Hongarije, het recht heeft om in gerechtelijke en bestuursrechtelijke procedures de in het ontvangende land, Hongarije, officiële titel ‚ügyvéd’ te voeren naast de Duitse titel ‚Rechtsanwalt’ en de Hongaarse titel ‚európai közösségi jogász’ (Europees jurist), hoewel hij niet is ingeschreven in het register van advocaten in Hongarije, noch een desbetreffende toelating heeft verkregen?

2)      Vormt richtlijn 98/5[...] een aanvulling op richtlijn 89/48[...], in die zin dat richtlijn 98/5[...] inzake de uitoefening van het beroep van advocaat, een lex specialis is op dat gebied, terwijl richtlijn 89/48[...] slechts in het algemeen de erkenning van hogeronderwijsdiploma’s regelt?”

24      In zijn schriftelijke opmerkingen alsook ter terechtzitting heeft Ebert aangevoerd dat hij in werkelijkheid het Hongaarse ministerie van Onderwijs en Cultuur enkel verzocht had een proeve van bekwaamheid te mogen afleggen om het beroep van advocaat te mogen uitoefenen onder de beroepstitel van de ontvangende lidstaat, overeenkomstig richtlijn 89/48, en dat dit ministerie op zijn verzoek niet heeft geantwoord maar het heeft doorgestuurd aan de Budapesti Ügyvédi Kamara die evenmin op het verzoek zou hebben geantwoord.

25      Ter terechtzitting heeft laatstgenoemde instantie erkend dat zij voormeld verzoek van het ministerie van Onderwijs en Cultuur heeft ontvangen. Zij heeft echter aangevoerd dat zij naar nationaal recht niet bevoegd is voor de erkenning van hogeronderwijsdiploma’s overeenkomstig richtlijn 89/48, daar dit de bevoegdheid is van voornoemd ministerie, dat nog geen beslissing inzake Eberts verzoek heeft genomen. Om deze reden heeft de Budapesti Ügyvédi Kamara, naar eigen zeggen, op het verzoek niet kunnen antwoorden, maar heeft zij Ebert op de lijst van Europese juristen ingeschreven.

26      Voor het Hof heeft de Hongaarse regering bevestigd dat de erkenning van Eberts diploma’s, op grond van de wet betreffende de erkenning van titels en diploma’s, waarbij richtlijn 89/48 in Hongaars recht is omgezet, tot de bevoegdheid van het ministerie van Onderwijs en Cultuur behoort.

 Beantwoording van de prejudiciële vragen

 De tweede vraag

27      Met zijn tweede vraag, die eerst moet worden behandeld, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of richtlijn 98/5 de toepassing van richtlijn 89/48 uitsluit voor zover voor advocaten uit andere lidstaten de toegang tot de titel van advocaat in een ontvangende lidstaat slechts mogelijk zou zijn op grond van de bepalingen van artikel 10, leden 1 en 3, van richtlijn 98/5, dan wel of de twee richtlijnen elkaar aanvullen in die zin dat zij voor advocaten van de lidstaten voorzien in twee manieren van toegang tot het beroep van advocaat onder de aldaar gevoerde titel.

28      Ebert, de Hongaarse, de Tsjechische, de Spaanse en de Oostenrijkse regering alsook de Europese Commissie zijn van mening dat richtlijn 98/5 en richtlijn 89/48 voorzien in twee manieren van toegang tot het beroep van advocaat in de ontvangende lidstaat. Ter terechtzitting heeft de Budapesti Ügyvédi Kamara zich bij deze zienswijze aangesloten.

29      Dienaangaande bepaalt artikel 2, tweede alinea, van richtlijn 89/48 dat deze niet van toepassing is op beroepen die vallen onder een specifieke richtlijn waarbij tussen de lidstaten een onderlinge erkenning van diploma’s is ingesteld.

30      Artikel 10, lid 1, van richtlijn 98/5 bepaalt echter dat de onder zijn oorspronkelijke beroepstitel werkzame advocaat die aantoont gedurende ten minste drie jaar daadwerkelijk en regelmatig in de ontvangende lidstaat en in het recht van die lidstaat, met inbegrip van het recht van de Unie, werkzaam te zijn geweest, wordt vrijgesteld van de voorwaarden voor de toegang tot het beroep van advocaat in de ontvangende lidstaat, als bedoeld in artikel 4, lid 1, sub b, van richtlijn 89/48.

31      Bovendien mag, volgens de in artikel 10, lid 3, van richtlijn 98/5 omschreven voorwaarden, de onder zijn oorspronkelijke beroepstitel werkzame advocaat die aantoont gedurende ten minste drie jaar daadwerkelijk en regelmatig werkzaam te zijn geweest in de ontvangende lidstaat, zij het minder dan drie jaar op het gebied van het recht van die lidstaat, eveneens zijn beroep uitoefenen onder de beroepstitel van dat beroep in de ontvangende lidstaat zonder te voldoen aan de in artikel 4, lid 1, sub b, van richtlijn 89/48 bedoelde voorwaarden.

32      Hoewel echter een gekwalificeerde advocaat uit een andere lidstaat op grond van deze voorwaarden voor toegang tot het beroep van advocaat onder de titel van de ontvangende lidstaat is vrijgesteld van de voorwaarden van artikel 4, lid 1, sub b, van richtlijn 89/48, ontzegt richtlijn 98/5 hem niet de mogelijkheid met een beroep op richtlijn 89/48 aanspraak te maken op toegang tot het beroep van advocaat onder de titel van die lidstaat, met name wanneer hij nog geen daadwerkelijke en regelmatige werkzaamheid van ten minste drie jaar in de ontvangende lidstaat kan aantonen. Richtlijn 98/5 bepaalt immers in de punten 2 en 3 van de considerans en uitdrukkelijk in artikel 10, lid 2, dat de onder zijn oorspronkelijke beroepstitel in een ontvangende lidstaat werkzame advocaat op elk ogenblik om erkenning van zijn diploma mag verzoeken overeenkomstig richtlijn 89/48 teneinde in deze lidstaat toe te treden tot het beroep van advocaat en dit beroep aldaar uit te oefenen onder de beroepstitel van dat beroep in deze lidstaat.

33      In dat geval heeft de houder van een „diploma” in de zin van artikel 1, sub a, van richtlijn 89/48, zoals Ebert, overeenkomstig artikel 3, eerste alinea, sub a, van deze richtlijn, recht op toegang tot het gereglementeerd beroep van advocaat in de ontvangende lidstaat. Aangezien het evenwel gaat om een beroep waarvan de uitoefening een precieze kennis van het nationale recht vereist en waarvoor het verstrekken van adviezen en/of het verlenen van bijstand op het gebied van het nationale recht een wezenlijk en vast onderdeel is, verzet artikel 3 van richtlijn 89/48 zich overeenkomstig artikel 4, lid 1, sub b, daarvan niet ertegen dat de ontvangende lidstaat van de aanvrager eveneens verlangt dat hij een proeve van bekwaamheid aflegt, mits die lidstaat eerst nagaat of de kennis die de aanvrager tijdens zijn beroepservaring heeft verworven, van die aard is dat het wezenlijke verschil als bedoeld in de eerste alinea van laatstgenoemde bepaling daardoor geheel of ten dele wordt gecompenseerd (zie arrest Koller van 22 december 2010, C‑118/09, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punten 38 en 39).

34      Bijgevolg heeft een advocaat van een lidstaat toegang tot het beroep van advocaat in een lidstaat waar dit beroep gereglementeerd is en mag hij het uitoefenen onder de aldaar toegekende beroepstitel op grond van richtlijn 89/48 dan wel op grond van artikel 10, leden 1 en 3, van richtlijn 98/5.

35      Derhalve dient op de tweede vraag te worden geantwoord dat richtlijn 89/48 en richtlijn 98/5 elkaar aanvullen in de zin dat zij voor de advocaten van de lidstaten voorzien in twee manieren van toegang tot het beroep van advocaat in een ontvangende lidstaat onder de beroepstitel van die lidstaat.

 De eerste vraag

36      Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of richtlijn 89/48 en richtlijn 98/5 zich verzetten tegen een nationale regeling die, voor de uitoefening van het beroep van advocaat onder de titel van de ontvangende lidstaat, het lidmaatschap van een organisatie zoals een orde van advocaten verplicht stelt.

37      Op grond van artikel 3 van richtlijn 89/4 mag eenieder, die in het bezit is van het door een lidstaat voorgeschreven diploma om tot een beroep te worden toegelaten, in een ontvangende lidstaat tot dat beroep toetreden onder dezelfde voorwaarden als die welke voor zijn eigen staatsburgers gelden, met uitzondering van de voorwaarde van het bezit van een diploma van de ontvangende lidstaat.

38      Bovendien volgt uit artikel 6 van richtlijn 89/48, gelezen in het licht van de tiende overweging ervan, dat eenieder die toetreedt tot een gereglementeerd beroep in een ontvangende lidstaat op grond van een erkenning van een diploma overeenkomstig artikel 1, sub a, van die richtlijn, de beroepsregels van de betreffende lidstaat moet naleven, met name uit deontologisch oogpunt.

39      Uit artikel 6, lid 1, van richtlijn 98/5 volgt eveneens dat zelfs de onder zijn oorspronkelijke beroepstitel in een ontvangende lidstaat werkzame advocaat onderworpen is aan dezelfde beroeps‑ en deontologische regels als de onder de beroepstitel van die lidstaat werkzame advocaten (zie in die zin arrest van 2 december 2010, Jakubowska, C‑225/09, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 57).

40      Derhalve dient te worden vastgesteld dat noch richtlijn 89/48 noch richtlijn 98/5 zich verzet tegen de toepassing, op eenieder die als advocaat werkzaam is op het grondgebied van een lidstaat, met name wat de toegang tot dit beroep betreft, van de wettelijke en bestuursrechtelijke nationale bepalingen die hun grond vinden in het algemeen belang zoals regels betreffende de organisatie, de deontologie, het toezicht en de aansprakelijkheid (zie in die zin, aangaande richtlijn 89/48, arrest van 30 november 1995, Gebhard, C‑55/94, Jurispr. blz. I‑4165, punt 35 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

41      Het staat aan de verwijzende rechter na te gaan of de Budapesti Ügyvédi Kamara deze bepalingen heeft toegepast in overeenstemming met het recht van de Unie en, met name, het beginsel van non-discriminatie (zie in die zin arrest van 31 maart 1993, Kraus, C‑19/92, Jurispr. blz. I‑1663, punt 32; arrest Gebhard, reeds aangehaald, punt 37, en arrest van 11 juni 2009, Commissie/Oostenrijk, C‑564/07, punt 31).

42      Op de eerste vraag dient derhalve te worden geantwoord dat noch richtlijn 89/48 noch richtlijn 98/5 zich verzet tegen een nationale wettelijke regeling die, voor de uitoefening van het beroep van advocaat onder de titel van advocaat van de ontvangende lidstaat, het lidmaatschap van een organisatie zoals een orde van advocaten verplicht stelt.

 Kosten

43      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Vierde kamer) verklaart voor recht:

1)      Noch richtlijn 89/48/EEG van de Raad van 21 december 1988 betreffende een algemeen stelsel van erkenning van hogeronderwijsdiploma’s waarmee beroepsopleidingen van ten minste drie jaar worden afgesloten, zoals gewijzigd bij richtlijn 2001/19/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 mei 2001, noch richtlijn 98/5/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 ter vergemakkelijking van de permanente uitoefening van het beroep van advocaat in een andere lidstaat dan die waar de beroepskwalificatie is verworven, verzet zich tegen een nationale wettelijke regeling die voor de uitoefening van het beroep van advocaat onder de titel van advocaat van de ontvangende lidstaat, het lidmaatschap van een organisatie als een orde van advocaten verplicht stelt.

2)      Richtlijn 89/48 en richtlijn 98/5 vullen elkaar aan in die zin dat zij voor de advocaten van de lidstaten voorzien in twee manieren van toegang tot het beroep van advocaat in een ontvangende lidstaat onder de beroepstitel van die lidstaat.

ondertekeningen


* Procestaal: Hongaars.