Language of document : ECLI:EU:C:2017:197

Zaak C398/15

Camera di Commercio, Industria, Artigianato e Agricoltura di Lecce

tegen

Salvatore Manni

(verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Corte suprema di cassazione)

„Prejudiciële verwijzing – Persoonsgegevens – Bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van deze gegevens – Richtlijn 95/46/EG – Artikel 6, lid 1, onder e) – Gegevens die in het vennootschapsregister openbaar moeten worden gemaakt – Eerste richtlijn (68/151/EEG) – Artikel 3 – Ontbinding van de betrokken vennootschap – Beperking van de toegang van derden tot deze gegevens”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 9 maart 2017

Harmonisatie van de wetgevingen – Bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens – Richtlijn 95/46 – Persoonsgegevens die op grond van richtlijn 68/151 openbaar moeten worden gemaakt in het vennootschapsregister – Ontbinding van de betrokken vennootschap – Mogelijkheid voor de betrokken natuurlijke personen om de met het bijhouden van het register belaste autoriteit te verzoeken om, op basis van een beoordeling per geval en bij wijze van uitzondering, de toegang tot de in dat register over hen opgenomen gegevens te beperken tot derden die een aantoonbaar belang hebben bij inzage van die gegevens – Voorwaarden – Zwaarwegende en gerechtvaardigde redenen die verband houden met de bijzondere situatie van de betrokken natuurlijke personen –Verloop van een voldoende lange termijn na de ontbinding van de betrokken vennootschap – Lidstaten bevoegd om in het nationale recht te voorzien een dergelijke beperking van de toegang

[Richtlijn 95/46 van het Europees Parlement en de Raad, art. 6, lid 1, e), 12, b), en 14, eerste alinea, a); richtlijn 68/151 van de Raad, zoals gewijzigd bij richtlijn 2003/58, art. 2, lid 1, d) en j), en 3]

Artikel 6, lid 1, onder e), artikel 12, onder b), en artikel 14, eerste alinea, onder a), van richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, gelezen in samenhang met artikel 3 van de Eerste richtlijn (68/151/EEG) van de Raad van 9 maart 1968 strekkende tot het coördineren van de waarborgen, welke in de lidstaten worden verlangd van de vennootschappen in de zin van de tweede alinea van artikel 58 van het Verdrag, om de belangen te beschermen zowel van de deelnemers in deze vennootschappen als van derden, zulks teneinde die waarborgen gelijkwaardig te maken, zoals gewijzigd bij richtlijn 2003/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2003, moeten aldus worden uitgelegd dat het bij de huidige stand van het Unierecht aan de lidstaten is om te bepalen of natuurlijke personen als bedoeld in artikel 2, lid 1, onder d) en j), van richtlijn 68/151 de met het bijhouden van het centrale register, het handelsregister of het vennootschapsregister belaste autoriteit mogen verzoeken om op basis van een beoordeling per geval na te gaan of het, om zwaarwegende en gerechtvaardigde redenen die verband houden met hun bijzondere situatie, bij wijze van uitzondering gerechtvaardigd is om, na verloop van een voldoende lange termijn na de ontbinding van de betrokken vennootschap, de toegang tot in dat register over hen opgenomen persoonsgegevens te beperken tot derden die een aantoonbaar belang hebben bij inzage van die gegevens.

(zie punt 64 en dictum)