Language of document :

Beroep ingesteld op 15 december 2006 - Tomkins / Commissie

(Zaak T-382/06)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Tomkins plc (Londen, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: T. Soames en S. Jordan, solicitors)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

artikel 1 van beschikking C(2006) 4180 def. van de Commissie van 20 september 2006 in een procedure op grond van artikel 81 EG en artikel 53 EER-overeenkomst (COMP/F-1/38.121 - fittingen) nietig te verklaren wat verzoekster betreft; subsidiair

artikel 2, sub h, van de bestreden beschikking in dier voege te wijzigen dat de aan verzoekster en Pegler opgelegde geldboete wordt verlaagd; en

de Commissie te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster verzoekt om nietigverklaring van artikel 1 van beschikking C(2006) 4180 def. van de Commissie van 20 september 2006 in zaak COMP/F 1/38.121 - Fittingen waarbij verzoekster en Pegler Ltd hoofdelijk en onverdeeld aansprakelijk werden gehouden voor een van 31 december 1988 tot 22 maart 2001 durende inbreuk op artikel 81 EG in de sector van de koperfittingen, en verzoekster een geldboete van 5,25 miljoen euro werd opgelegd. Subsidiair verzoekt verzoekster om wijziging van artikel 2, sub h, van de bestreden beschikking.

Verzoekster stelt dat de Commissie om de hiernavolgende redenen inbreuk heeft gemaakt op artikel 230 EG.

Ten eerste betoogt verzoekster dat de Commissie de regels in verband met de aansprakelijkheid van moedervennootschappen voor de handelingen van hun dochtervennootschappen heeft geschonden door haar hoofdelijk en onverdeeld aansprakelijk te houden voor de handelwijze van Pegler, een van haar voormalige dochtervennootschappen. Verzoekster stelt dus, dat de Commissie het recht kennelijk onjuist heeft toegepast doordat zij voor de aansprakelijkheid van de moedervennootschap is uitgegaan van een onjuiste rechtsgrond, en het criterium voor de aansprakelijkheid van aandeelhouders ten onrechte heeft toegepast in omstandigheden waar dit geen toepassing had mogen vinden. Daarenboven stelt verzoekster dat de Commissie zich heeft vergist door de gestelde activiteit van verzoekster in de bouwnijverheid relevant te achten voor het antwoord op de vraag, of verzoekster alleen maar een geldbelegger was die de verantwoordelijkheid voor de bedrijfsvoering op het niveau van de plaatselijke bedrijfseenheid aan Pegler had overgedragen. Voorts heeft de Commissie in deze zaak inbreuk gemaakt op het vermoeden van onschuld door voorbij te gaan aan haar eigen bewijslast inzake aandeelhoudersaansprakelijkheid en de bewijslast bij de aandeelhouder te leggen.

Ten tweede stelt verzoekster dat de Commissie blijk heeft gegeven van een kennelijk onjuiste opvatting van de feiten en niet rechtens afdoende heeft aangetoond dat verzoekster een doorslaggevende invloed uitoefende op het commerciële beleid van Pegler. Volgens verzoekster doen de feiten niet blijken van haar aansprakelijkheid op grond van (a) de relevante wetgeving, die door de Commissie niet dan wel onjuist werd toegepast, of (b) de onjuiste wetgeving zoals uiteengezet door de Commissie.

In de derde plaats voert verzoekster aan dat de Commissie niet naar behoren heeft gemotiveerd waarom het door haar aangedragen bewijs niet volstond ter weerlegging van het vermoeden van doorslaggevende invloed.

Ten vierde stelt verzoekster dat de Commissie bij de verhoging van de geldboete ter afschrikking een onjuist criterium heeft toegepast, en bij de berekening van de duur van Peglers deelneming aan de mededingingsregeling het bewijsmateriaal niet naar behoren heeft beoordeeld, waardoor zij de duur van de inbreuk niet op goede gronden en onnauwkeurig heeft vastgesteld.

____________