Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Okresný súd Bratislava II (Slowakije) op 22 augustus 2017 – Strafzaak tegen ML

(Zaak C-510/17)

Procestaal: Slowaaks

Verwijzende rechter

Okresný súd Bratislava II

Partijen in de strafzaak

ML

Prejudiciële vragen

Is het in overeenstemming met artikel 4 van richtlijn 2012/13/EU1 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het recht op informatie in strafprocedures (hierna: „richtlijn 2012/13/EU”), met artikel 8, lid 2, van richtlijn 2012/13/EU, met het recht op vrijheid en zekerheid als vervat in artikel 6 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: „Handvest”), met de rechten van de verdediging als bedoeld in artikel 48, lid 2, van het Handvest alsmede met het recht op een eerlijke procedure als bedoeld in artikel 47 van het Handvest dat de nationale autoriteiten aan de aangehouden persoon tijdens de detentieperiode niet schriftelijk alle (of volledig de) in artikel 4, lid 2, van richtlijn 2012/13/EU genoemde informatie (met name het recht op toegang tot de stukken van het dossier) verstrekken en evenmin toestaan dat dit verzuim om informatie te verstrekken wordt aangevochten overeenkomstig artikel 8, lid 2, van richtlijn 2012/13/EU? Ingeval deze vraag ontkennend wordt beantwoord, is deze schending van het Unierecht dan in enige fase van de strafprocedure van invloed op de rechtmatigheid van de vrijheidsontneming middels aanhouding en voorlopige hechtenis, en voorts op de voortzetting van de voorlopige hechtenis, gelet op artikel 6 van het Handvest en artikel 5, leden 1, onder c), en 4, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden? Is het voor de beantwoording van bovenstaande vragen van belang dat aan de aangehouden persoon een ernstig misdrijf ten laste is gelegd waarop in de nationale wettelijke regeling een gevangenisstraf van minimaal 15 jaar is gesteld?

Is een nationaal voorschrift als artikel 172, lid 3, van het Slowaakse wetboek van strafrecht, dat illegale drugshandel strafbaar stelt, dat de rechter niet toestaat een vrijheidsstraf van minder dan 15 jaar op te leggen en dat geen mogelijkheid biedt om rekening te houden met het beginsel van individualisering van de straffen, in overeenstemming met artikel 4 van kaderbesluit 2004/757/JBZ2 van de Raad van 25 oktober 2004 betreffende de vaststelling van minimumvoorschriften met betrekking tot de bestanddelen van strafbare feiten en met betrekking tot straffen op het gebied van de illegale drugshandel, met het beginsel van loyale samenwerking als bedoeld in artikel 4, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en artikel 267 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), met de artikelen 82 en 83 VWEU, met het recht op een eerlijk proces als vervat in artikel 47 van het Handvest, met het in artikel 49, lid 3, van het Handvest geformuleerde beginsel van evenredigheid van de straffen alsmede met de beginselen van evenredigheid, eenheid, doeltreffendheid en voorrang van het Unierecht? Is het voor de beantwoording van deze vraag van belang dat de illegale drugshandel niet werd gepleegd in het kader van een criminele organisatie in de zin van het Unierecht? Heeft het begrip „criminele organisatie” in de zin van artikel 1 van kaderbesluit 2008/841/JBZ van de Raad van 24 oktober 2008 ter bestrijding van georganiseerde criminaliteit, gelet op de vaste rechtspraak van het Hof van Justitie over de voorwaarden voor de uniforme toepassing van het Unierecht, een autonome betekenis?

____________

1 PB 2012, L 142, blz. 1.

2 PB 2004, L 335, blz. 8.