Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Juzgado de lo Social nº 2 de Terrassa (Spanje) op 14 juli 2017 – Elena Barba Giménez / Francisca Carrión Lozano

(Zaak C-426/17)

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Juzgado de lo Social nº 2 de Terrassa (Spanje)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Elena Barba Giménez

Verwerende partij: Francisca Carrión Lozano

Prejudiciële vragen

Moet richtlijn 93/13/EEG1 junctis richtlijn 2005/29/EG2 en artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie aldus worden uitgelegd dat zij zich verzet tegen een nationale regeling als artikel 35 van Ley 1/2000, de Enjuiciamiento Civil, op grond waarvan de organen die de procedure inzake honorariavorderingen („jura de cuentas”-procedure) behandelen, voordat zij een executoriale titel afgeven niet ambtshalve mogen nagaan of de overeenkomst tussen een advocaat en een consument oneerlijke bedingen bevat, noch of er sprake is van oneerlijke handelspraktijken?

Moet een toegevoegde advocaat worden beschouwd als een „verkoper” of een „handelaar” in de zin van artikel 2, onder c), van richtlijn 93/13 en artikel 2, onder b), van richtlijn 2005/29? Zijn artikel 6, lid 1, onder d), en artikel 7, lid 2, van richtlijn 2005/29 van toepassing op de situatie waarin de tarieven van een beroepsbeoefenaar zijn geregeld middels een wettelijke bepaling?

Indien de vorige vraag bevestigend moet worden beantwoord, moet richtlijn 2005/29/EG dan aldus worden uitgelegd dat zij zich verzet tegen een regeling als die van artikel 36 van Ley 1/1996, de Justicia Gratuita, waarin de toepassing van het wettelijk geregelde tariefstelsel verplicht is gesteld, ook al maakt de ondernemer zich schuldig aan misleidende handelingen of omissies met betrekking tot de vaststelling van de prijs voor zijn dienstverrichting?

Moet artikel 101 VWEU aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een regeling als die van artikel 36 van Ley 1/1996, op grond waarvan advocaten die diensten verlenen binnen het systeem van de kosteloze rechtsbijstand, wanneer de vordering wordt toegewezen, worden vergoed volgens een tariefstelsel dat eerder door diezelfde advocaten is vastgesteld, zonder dat de autoriteiten van de lidstaat daarvan kunnen afwijken?

Voldoet deze regeling aan de in artikel 15, lid 3, van richtlijn 2006/123 neergelegde eisen van noodzakelijkheid en evenredigheid?

Moet artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een regeling als die van artikel 36 van Ley 1/1996, die begunstigden van kosteloze rechtsbijstand, in geval van toewijzing van hun vordering zonder een veroordeling in de proceskosten, verplicht om de advocaat een honorarium te betalen overeenkomstig een tarief dat door een beroepsvereniging is vastgesteld en dat meer dan 50 % bedraagt van het jaarbedrag van een socialezekerheidsuitkering?

____________

1     Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (PB 1993, L 95, blz. 29).

2     Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van richtlijn 84/450/EEG van de Raad, richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad („richtlijn oneerlijke handelspraktijken”) (PB 2005, L 149, blz. 22).