Language of document :

Hogere voorziening ingesteld op 27 april 2017 door Islamic Republic of Iran Shipping Lines, Hafize Darya Shipping Lines (HDSL), Khazar Sea Shipping Lines Co., IRISL Europe GmbH, IRISL Marine Services and Engineering Co., Irano Misr Shipping Co., Safiran Payam Darya Shipping Lines, Shipping Computer Services Co., Soroush Sarzamin Asatir Ship Management, South Way Shipping Agency Co. Ltd, Valfajr 8th Shipping Line Co. tegen het arrest van het Gerecht (Eerste kamer) van 17 februari 2017 in de gevoegde zaken T-14/14 en T-87/14, Islamic Republic of Iran Shipping Lines e.a. / Raad van de Europese Unie

(Zaak C-225/17 P)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirantes: Islamic Republic of Iran Shipping Lines, Hafize Darya Shipping Lines (HDSL), Khazar Sea Shipping Lines Co., IRISL Europe GmbH, IRISL Marine Services and Engineering Co., Irano Misr Shipping Co., Safiran Payam Darya Shipping Lines, Shipping Computer Services Co., Soroush Sarzamin Asatir Ship Management, South Way Shipping Agency Co. Ltd, Valfajr 8th Shipping Line Co. (vertegenwoordigers: M. Taher, Solicitor, M. Lester QC, Barrister)

Andere partij in de procedure: Raad van de Europese Unie

Conclusies

vernietiging van het arrest van het Gerecht van 17 februari 2017 in de gevoegde zaken T-14/14 en T-87/14;

afdoening van de zaak door het Hof, meer bepaald:

de „maatregelen van oktober 2013” (besluit 2013/4971 van de Raad houdende wijziging van besluit 2010/4132 en verordening nr. 971/2013 3 van de Raad tot wijziging van verordening nr. 267/20124 ) en de „maatregelen van november 2013” (besluit 2013/6855 van de Raad houdende wijziging van besluit 2010/413 en uitvoeringsverordening (EU) nr. 1203/20136 van de Raad tot uitvoering van verordening nr. 267/2012), nietig verklaren voor zover die beperkende maatregelen tegen Iran betrekking hadden op rekwirantes;

subsidiair, verklaren dat de maatregelen van oktober 2013, voor zover zij op rekwirantes betrekking hebben, niet-toepasselijk zijn omdat zij onrechtmatig zijn;

verwijzing van verweerder in de kosten van de hogere voorziening en van de procedure bij het Gerecht.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van hun hogere voorziening tot vaststelling van de niet-toepasselijkheid voeren rekwirantes de volgende middelen aan:

1. Eerste middel: het Gerecht heeft ten onrechte geoordeeld dat de maatregelen van oktober 2013 een geldige rechtsgrondslag hadden.

2. Tweede middel: het Gerecht heeft ten onrechte geoordeeld dat de maatregelen van oktober 2013 niet in strijd waren met de beginselen van gezag van gewijsde, rechtszekerheid, gewettigd vertrouwen en ne bis in idem, of met het recht op effectieve rechterlijke bescherming.

3. Derde middel: het Gerecht heeft ten onrechte geoordeeld dat verweerder zijn bevoegdheid niet heeft misbruikt door de maatregelen van oktober 2013 vast te stellen.

4. Vierde middel: het Gerecht heeft ten onrechte geoordeeld dat verweerder de rechten van verdediging van rekwirantes niet had geschonden.

5. Vijfde middel: het Gerecht heeft ten onrechte geoordeeld dat de maatregelen van oktober 2013 geen ongerechtvaardigde en onevenredige inbreuk vormden op de grondrechten van rekwirantes.

Ter ondersteuning van hun hogere voorziening betreffende de nietigverklaring voeren rekwirantes de volgende middelen aan:

1. Eerste middel: het Gerecht heeft ten onrechte niet vastgesteld dat verweerder blijk heeft gegeven van een aantal onjuiste beoordelingen door zich op het standpunt te plaatsen dat de in de maatregelen van november 2013 in aanmerking genomen criteria voor plaatsing op een lijst waren vervuld voor iedere rekwirante.

2. Tweede middel: het Gerecht heeft ten onrechte geoordeeld dat verweerder de rechten van verdediging van rekwirantes niet had geschonden door hen bij de maatregelen van november 2013 opnieuw op een lijst te plaatsen.

3. Derde middel: het Gerecht heeft ten onrechte geoordeeld dat het opnieuw op de lijst plaatsen van rekwirantes bij de maatregelen van november 2013 niet in strijd was met de beginselen van gezag van gewijsde, rechtszekerheid, gewettigd vertrouwen en ne bis in idem, of met het recht op effectieve rechterlijke bescherming.

4. Vierde middel: het Gerecht heeft ten onrechte geoordeeld dat de maatregelen van november 2013 geen ongerechtvaardigde en onevenredige inbreuk vormden op de grondrechten van rekwirantes.

____________

1 Besluit 2013/497/GBVB van de Raad van 10 oktober 2013 houdende wijziging van besluit 2010/413/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Iran (PB 2013, L 272, blz. 46).

2 Besluit 2010/413/GBVB van de Raad van 26 juli 2010 betreffende beperkende maatregelen tegen Iran en tot intrekking van gemeenschappelijk standpunt 2007/140/GBVB (PB 2010, L 195, blz. 39).

3 Verordening (EU) nr. 971/2013 van de Raad van 10 oktober 2013 tot wijziging van verordening (EU) nr. 267/2012 betreffende beperkende maatregelen tegen Iran (PB 2013, L 272, blz. 1).

4 Verordening (EU) nr. 267/2012 van de Raad van 23 maart 2012 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran en tot intrekking van verordening (EU) nr. 961/2010 (PB 2012, L 88, blz. 1).

5 Besluit 2013/685/GBVB van de Raad van 26 november 2013 houdende wijziging van besluit 2010/413/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Iran (PB 2013, L 316, blz. 46).

6 Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1203/2013 van de Raad van 26 november 2013 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 267/2012 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran (PB 2013, L 316, blz. 1).