Language of document :

Beroep ingesteld op 27 mei 2011 - TF1 / Commissie

(Zaak T-275/11)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Télévision française 1 (TF1) (Boulogne Billancourt, Frankrijk) (vertegenwoordigers: J.-P. Hordies en C. Smits, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

haar beroep ontvankelijk en gegrond te verklaren;

uit hoofde van maatregelen tot organisatie van de procesgang bedoeld in artikel 64, lid 3, sub d, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, overlegging te gelasten van de stukken op basis waarvan de Commissie heeft geconcludeerd dat de overheidsfinanciering als evenredig en transparant kan worden aangemerkt, te weten: de rapporten tot uitvoering van de artikelen 2 en 3 van het decreet voor de boekjaren 2007 en 2008 en het ontwerprapport waarin artikel 2 voor 2009 voorziet, alsook de vertrouwelijke versie van het bestreden besluit;

de Commissie te verwijzen in alle kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Het onderhavige beroep strekt tot nietigverklaring van besluit 2011/140/EU van de Commissie van 20 juli 2010 waarbij de steunmaatregel die de Franse autoriteiten voornemens zijn ten behoeve van France Télévisions in de vorm van een jaarlijkse begrotingssubsidie ten uitvoer te leggen, onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt is verklaard.

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster drie middelen aan.

Eerste middel, ontleend aan onjuiste opvatting van het bestemmingsverband tussen de bij de hervorming van de publieke audiovisuele sector vastgestelde nieuwe heffingen en de financiering van France Télévisions. Verzoekster voert een aantal aanwijzingen aan op basis waarvan kan worden geconcludeerd dat een dwingend bestemmingsverband bestaat tussen de heffing op reclameboodschappen en de heffing op elektronische berichten enerzijds en de aan France Télévisions uitgekeerde begrotingssubsidies anderzijds, zowel vanuit juridisch oogpunt, rekening houdend met alle relevante nationale bepalingen ter zake, als vanuit economisch oogpunt, gelet op de methode volgens welke het bedrag van de steun wordt berekend, het tarief van de heffing en het daadwerkelijke gebruik ervan.

Tweede middel, ontleend aan het risico van overcompensatie, gelet op de wijze waarop France Télévisions wordt gefinancierd. Verzoekster verwijt de Commissie om te beginnen dat zij haar recht van beroep niet naar behoren kan uitoefenen, aangezien zij geen toegang tot verschillende bestuurlijke stukken heeft. Verder stelt zij dat de Commissie artikel 106, lid 2, VWEU onjuist heeft uitgelegd door in het kader van haar onderzoek van de rechtmatigheid van de litigieuze maatregel geen rekening te houden met de voorwaarde van economische doeltreffendheid bij de verstrekking van de openbare dienst.

Derde middel, ontleend aan het feit dat de andere voorschriften van het VWEU en van het afgeleide recht niet in acht zijn genomen. Verzoekster betoogt in de eerste plaats dat de heffing op de elektronische berichten in strijd is met artikel 110 VWEU. In de tweede plaats stelt zij dat de litigieuze heffingen een beperking op de vrije dienstverrichting en de vrijheid van vestiging vormen, aangezien de samenvoeging van de specifieke heffingen op de sectoren van de radio-omroepdiensten en telecommunicatiediensten de mogelijkheid voor de omroeporganisaties en de telecommunicatieoperatoren om hun economische activiteiten in Frankrijk uit te oefenen, in aanzienlijke mate beperkt. In de derde plaats voert zij aan dat de litigieuze maatregel in strijd is met richtlijn 2002/20 van 7 maart 2002 betreffende de machtiging voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten, voor zover de telecommunicatieoperatoren door deze maatregel worden getroffen door een heffing die niet aan de bij de richtlijn gestelde vereisten voldoet.

____________