Language of document : ECLI:EU:C:2011:462

ARREST VAN HET HOF (Vierde kamer)

7 juli 2011 (*)

„Buitenlandse betrekkingen – Associatie-overeenkomsten – Nationale regeling die vóór toetreding van de Republiek Bulgarije tot de Europese Unie Bulgaarse staatsburgers uitsluit van inschrijving op lijst van advocaten-stagiairs – Verenigbaarheid van dergelijke regeling met in associatie-overeenkomst EG-Bulgarije neergelegd verbod van discriminatie op grond van nationaliteit wat betreft arbeidsvoorwaarden”

In zaak C‑101/10,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 EG, ingediend door de Oberste Berufungs‑ und Disziplinarkommission (Oostenrijk) bij beslissing van 18 januari 2010, ingekomen bij het Hof op 23 februari 2010, in de procedure

Gentcho Pavlov,

Gregor Famira

tegen

Ausschuss der Rechtsanwaltskammer Wien

wijst

HET HOF (Vierde kamer),

samengesteld als volgt: J.‑C. Bonichot, kamerpresident, L. Bay Larsen (rapporteur), C. Toader, A. Prechal en E. Jarašiūnas, rechters,

advocaat-generaal: P. Mengozzi,

griffier: K. Malacek, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 13 januari 2011,

gelet op de opmerkingen van

–        G. Pavlov en G. Famira, vertegenwoordigd door R. Keisler en S. Werinos, Rechtsanwälte,

–        de Oostenrijkse regering, vertegenwoordigd door E. Riedl en G. Holley als gemachtigden,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door F. Erlbacher en G. Braun als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 17 maart 2011,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 38, lid 1, eerste streepje, van de Europa-Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Bulgarije, anderzijds, namens de Gemeenschap gesloten en goedgekeurd bij besluit 94/908/EGKS, EG, Euratom van de Raad en de Commissie van 19 december 1994 (PB L 358, blz. 3; hierna: „associatie-overeenkomst met de Republiek Bulgarije”).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen G. Pavlov, een Bulgaars staatsburger, en G. Famira, advocaat te Wenen (Oostenrijk), enerzijds, en de Ausschuss der Rechtsanwaltskammer Wien (Raad van de orde van de advocaten) inzake de afwijzing door laatstgenoemde van het verzoek tot inschrijving van Pavlov op de lijst van advocaten-stagiairs en de weigering tot afgifte aan Pavlov van een attest betreffende de vertegenwoordigingsbevoegdheid in rechte.

 Toepasselijke bepalingen

 Recht van de Unie

 De associatie-overeenkomst met de Republiek Bulgarije

3        Artikel 7, lid 1, van de associatie-overeenkomst met de Republiek Bulgarije bepaalt dat de associatie een overgangsperiode van ten hoogste tien jaar omvat, verdeeld in twee opeenvolgende etappes, die elk in beginsel vijf jaar duren. De eerste etappe begint wanneer de overeenkomst in werking treedt. Deze associatie-overeenkomst is op 1 februari 1995 in werking getreden.

4        Artikel 38, lid 1, van de associatie-overeenkomst met de Republiek Bulgarije, dat is opgenomen in titel IV (met als opschrift: „Het verkeer van werknemers, de vestiging, het verrichten van diensten”), hoofdstuk I, betreffende verkeer van werknemers, luidt:

„Met inachtneming van de in elke lidstaat geldende voorwaarden en modaliteiten:

–        is de behandeling van werknemers van Bulgaarse nationaliteit die wettig op het grondgebied van een lidstaat zijn tewerkgesteld vrij van elke vorm van discriminatie op grond van nationaliteit ten opzichte van de nationale onderdanen wat betreft de arbeidsvoorwaarden, de beloning of het ontslag,

[...].”

5        Artikel 42, lid 1, van de associatieovereenkomst bepaalt:

„Rekening houdend met de situatie van de arbeidsmarkt in de betrokken lidstaat, zijn wetgeving en de regels die er gelden op het gebied van de mobiliteit van werknemers:

–        dienen de bestaande faciliteiten op het gebied van toegang tot tewerkstelling voor Bulgaarse werknemers door de lidstaten in het kader van bilaterale overeenkomsten toegekend, behouden te blijven en, zo mogelijk, te worden verbeterd;

–        dienen de overige lidstaten de mogelijkheid van het sluiten van soortgelijke overeenkomsten te overwegen”.

6        Artikel 45, lid 1, van de associatieovereenkomst, opgenomen in titel IV, hoofdstuk II, met als opschrift „De vestiging”, bepaalt:

„Elke lidstaat verleent vanaf de inwerkingtreding van deze Overeenkomst voor de vestiging van Bulgaarse vennootschappen en onderdanen en voor de exploitatie van op zijn grondgebied gevestigde Bulgaarse vennootschappen en onderdanen een behandeling die niet minder gunstig is dan die welke aan de eigen vennootschappen en onderdanen wordt verleend, behalve voor wat betreft de in bijlage XVa vermelde gebieden.”

7        Artikel 47 van de associatieovereenkomst, opgenomen in genoemd hoofdstuk, bepaalt:

„Teneinde de toegang tot en de uitoefening van gereguleerde activiteiten van de vrije beroepen in respectievelijk Bulgarije en de Gemeenschap voor communautaire en Bulgaarse onderdanen te vergemakkelijken, onderzoekt de Associatieraad welke maatregelen moeten worden getroffen met het oog op de onderlinge erkenning van diploma’s. Hij kan daartoe alle noodzakelijke maatregelen nemen.”

8        Artikel 59, lid 1, van de associatieovereenkomst, opgenomen in titel IV, hoofdstuk IV, met als opschrift „Algemene bepalingen”, luidt:

„Voor de toepassing van titel IV belet geen enkele bepaling van de Overeenkomst de partijen hun wetten en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende toelating en verblijf, tewerkstelling, arbeidsvoorwaarden, de vestiging van natuurlijke personen en het verrichten van diensten toe te passen, mits zij dat niet op zodanige wijze doen dat de voor een partij uit een specifieke bepaling van de Overeenkomst voortvloeiende voordelen teniet worden gedaan of beperkt. [...]”

 Nationale regeling

9        De bepalingen inzake het beroep van advocaat en de toegang tot dit beroep in Oostenrijk zijn opgenomen in respectievelijk het Rechtsanwaltsprüfungsgesetz (Oostenrijkse wet op het advocatenexamen, BGBl. 556/1985, in de versie die is bekendgemaakt in BGBl. 71/1999 en toepasselijk is op het onderhavige geding; hierna: „RAPG”) en de Österreichische Rechtsanwaltsordnung (Oostenrijks reglement betreffende het beroep van advocaat, RGBl. 96/1868, in de versie die is bekendgemaakt in BGBl. 128/2004 en toepasselijk is op het onderhavige geding; hierna: „RAO”).

 Het RAPG

10      De voor het hoofdgeding relevante bepalingen van het RAPG luiden als volgt:

„§ 1

Het advocatenexamen moet aantonen dat de examinandus de kennis en kunde bezit die noodzakelijk zijn voor de uitoefening van het beroep van advocaat, met name zijn bedrevenheid bij de behandeling van de aan een advocaat toevertrouwde publieke en particuliere aangelegenheden en zijn bekwaamheid om processtukken en juridische adviezen op te stellen en de feitelijke en juridische aspecten van een geval schriftelijk en mondeling naar voren te brengen.

§ 2

1)      Het advocatenexamen kan worden afgelegd na het behalen van het ‚Doktorat der Rechte’ (doctoraat in de rechten) of, voor afgestudeerden van de rechtenstudie overeenkomstig de federale wet van 2 maart 1978 [...] inzake de studie van de rechtswetenschappen, het ‚Magisterium der Rechtswissenschaften’ (meester in de rechten) en na een stage van drie jaar, waarvan ten minste negen maanden bij een rechterlijke instantie en ten minste twee jaar bij een advocaat.

[...]”

 De RAO

11      De relevante bepalingen van de RAO wat betreft het hoofdgeding luiden als volgt:

„§ 1

1)      Voor de uitoefening van het beroep van advocaat in [de Republiek Oostenrijk] is geen aanstelling door de overheid vereist, maar enkel het bewijs dat is voldaan aan de volgende voorwaarden en aan inschrijving op het tableau van de advocaten (artikelen 5 en 5a).

[...]

2)      Deze voorwaarden zijn:

a)      bezit van de Oostenrijkse nationaliteit;

[...]

d)      volbrengen van een stage waarvan de aard en de duur bij de wet zijn bepaald;

e)      geslaagd zijn voor het advocatenexamen;

[...]

3)      De nationaliteit van een lidstaat van de Europese Unie of van een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, dan wel van de Zwitserse Bondsstaat, moet met de Oostenrijkse nationaliteit worden gelijkgesteld.

§ 2

1)      De vereiste stage voor de uitoefening van het beroep van advocaat bestaat in juridische werkzaamheden bij een rechterlijke instantie en bij een advocaat; [...] De stage bij een advocaat kan enkel in aanmerking worden genomen wanneer die activiteit in hoofdberoep en zonder belemmering door een andere beroepsactiviteit wordt uitgeoefend [...].

2)      De in lid 1 bedoelde stage duurt vijf jaar. Daarvan moeten in het binnenland ten minste negen maanden bij een rechterlijke instantie en ten minste drie jaar bij een advocaat worden vervuld.

[...]

§ 15

1)      Indien vertegenwoordiging door een advocaat wettelijk verplicht is, kan de advocaat zich onder zijn verantwoordelijkheid voor alle rechterlijke instanties en overheden eveneens door een bij hem stage lopende substitutiebevoegde advocaat-stagiair laten vertegenwoordigen; advocaten-stagiairs kunnen echter geen verzoekschriften aan rechterlijke instanties en overheden ondertekenen.

2)      Een advocaat-stagiair is substitutiebevoegd wanneer hij het advocatenexamen met succes heeft afgelegd. [...]

3)      Indien vertegenwoordiging door een advocaat wettelijk niet verplicht is, kan de advocaat zich onder zijn verantwoordelijkheid voor alle rechterlijke instanties en overheden eveneens door een andere bij hem stage lopende advocaat-stagiair laten vertegenwoordigen; advocaten-stagiairs kunnen echter geen verzoekschriften aan rechterlijke instanties en overheden ondertekenen.

4)      De Ausschuß der Rechtsanwaltskammer moet aan de bij een advocaat stage lopende advocaat-stagiair legitimatieoorkonden afgeven, waaruit blijkt dat deze substitutiebevoegd is in de zin van lid 2 [„große Legitimationsurkunde”), of vertegenwoordigingsbevoegd is in de zin van lid 3 („kleine Legitimationsurkunde”).

[...]

§ 30

1)      Om te kunnen worden ingeschreven op de lijst van advocaten-stagiairs, is een aanmelding vereist bij de Ausschuß [der Rechtsanwaltskammer] bij het begin van de stage bij een advocaat en moet bewijs worden verstrekt van de Oostenrijkse nationaliteit en van de omstandigheid dat de voorwaarden om gerechtelijke stage te mogen lopen zijn vervuld. De stage begint pas te lopen op de dag van de ontvangst van deze aanmelding.

[...]

4)      De betrokkene kan bij de Oberste Berufungs‑ und Disziplinarkommission [hoogste tuchtcommissie van de advocaten] beroep instellen tegen de weigering van inschrijving op de lijst van advocaten-stagiairs, tegen de schrapping van de lijst en tegen de weigering de stage als advocaat te erkennen. [...]

5)      De nationaliteit van een lidstaat van de Europese Unie of van een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, dan wel van de Zwitserse Bondsstaat, moet met de Oostenrijkse nationaliteit worden gelijkgesteld.”

 Hoofdgeding en prejudiciële vragen

12      In 2002 behaalde Pavlov zijn rechtendiploma te Wenen. Sinds 2004 is hij tewerkgesteld in het kantoor van Famira, advocaat te Wenen. Pavlov is houder van een Oostenrijkse verblijfsvergunning en een vestigingsvergunning in de zin van het Oostenrijkse recht op grond waarvan hij in Oostenrijk mag werken. Famira is houder van een vergunning die is afgegeven door het arbeidsbureau, op grond waarvan hij Pavlov mag tewerkstellen als advocaat-stagiair in loondienst voor de periode van 1 januari tot en met 31 december 2004.

13      Op 2 januari 2004 hebben Famira en Pavlov de inschrijving van Pavlov op de lijst van advocaten-stagiairs aangevraagd. Tegelijkertijd vroegen zij de afgifte van een „kleine Legitimationsurkunde” (attest van vertegenwoordigingsbevoegdheid in rechte) op grond van § 15, lid 3, van de RAO.

14      Bij beschikking van 6 april 2004 heeft de tweede kamer van de Ausschuß der Rechtsanwaltskammer van Wenen de betrokken aanvraag afgewezen omdat Pavlov niet voldeed aan de nationaliteitsvoorwaarde van § 30, leden 1 en 5, van de RAO. Het tegen deze beschikking gemaakte bezwaar is door de Ausschuß der Rechtsanwaltskammer Wien (plenum) op 15 juni 2004 afgewezen.

15      Bij beschikking van 1 augustus 2006 heeft de Oberste Berufungs‑ und Disziplinarkommission het hoger beroep van Pavlov en Famira tegen de beschikking van 15 juni 2004 afgewezen op grond dat het beroep van advocaat een gereglementeerd beroep is en dat de regelgeving inzake dit beroep ook geldt voor advocaten-stagiairs. Zij stelde dat volgens de associatie-overeenkomst met de Republiek Bulgarije discriminatie uitsluitend verboden is wat betreft de arbeidsvoorwaarden, maar dat de staten die de overeenkomst hebben gesloten, inzake de toegang tot gereglementeerde beroepen beperkingen mogen invoeren.

16      Op 8 oktober 2007 heeft het Verwaltungsgerichtshof (grondwettelijk hof) de beschikking van 1 augustus 2006 nietig verklaard en de zaak terugverwezen naar de Oberste Berufungs‑ und Disziplinarkommission op grond dat deze nagelaten heeft om het Hof van Justitie van de Europese Unie een vraag over de uitlegging van de relevante bepalingen van de associatie-overeenkomst te stellen en zo verzoekers’ grondwettelijk recht op een procedure bij de door de wet aangewezen rechter heeft geschonden.

17      Bij beschikking van 17 april 2008 heeft de Oberste Berufungs‑ und Disziplinarkommission de beschikkingen van de Ausschuss der Rechtsanwaltskammer Wien van 6 april en 15 juni 2004 nietig verklaard, gelet op de gewijzigde rechtssituatie ten gevolge van de toetreding van de Republiek Bulgarije tot de Europese Unie met ingang van 1 januari 2007. Van mening dat vanaf deze datum was voldaan aan de in § 30, leden 1 en 5, van de RAO vervatte voorwaarden, heeft zij de zaak naar genoemde Ausschuss terugverwezen voor aanvullend onderzoek en een nieuwe uitspraak.

18      Op 2 juli 2009 heeft het Verwaltungsgerichtshof de beschikking van 17 april 2008 nietig verklaard op grond dat de toetreding van de Republiek Bulgarije tot de Unie niets heeft gewijzigd aan het feit dat de jaren 2004 tot en met 2006 voor Pavlov belangrijk zijn, ten eerste omdat hij het advocatenexamen pas na een stage van ten minste twee jaar bij een advocaat kan afleggen, en ten tweede omdat hij pas na een stage van ten minste 3 jaar bij een advocaat op de lijst van advocaten kan worden ingeschreven. Ter regeling van het probleem betreffende de jaren 2004 tot en met 2006 was het dus overeenkomstig de beschikking van 8 oktober 2007 noodzakelijk dat deze rechterlijke instantie het Hof een prejudiciële vraag stelt inzake de uitlegging van artikel 38 van de associatie-overeenkomst met de Republiek Bulgarije.

19      In die omstandigheden heeft de Oberste Berufungs‑ und Disziplinarkommission de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

„1)      Moest artikel 38, lid 1, van de [associatie-overeenkomst met de Republiek Bulgarije] gedurende de periode van 2 januari 2004 tot en met 31 december 2006 rechtstreeks worden toegepast in de procedure tot inschrijving van een Bulgaarse staatsburger op de lijst van advocaten-stagiairs?

Bij bevestigend antwoord op de eerste vraag:

2)      Stond artikel 38, lid 1, van de [associatie-overeenkomst met de Republiek Bulgarije] eraan in de weg dat § 30, leden 1 en 5, van de [RAO], dat aan inschrijving onder meer de voorwaarde verbindt dat de aanvrager de Oostenrijkse nationaliteit of een daarmee gelijk te stellen nationaliteit heeft, is toegepast op de aanvraag die een bij een Oostenrijkse advocaat tewerkgestelde Bulgaarse staatsburger op 2 januari 2004 heeft ingediend om te worden ingeschreven op de lijst van Oostenrijkse advocaten-stagiairs en om een legitimatieoorkonde in de zin van § 15, lid 3, van de [RAO] te ontvangen, en dat de aanvraag uitsluitend op grond van de nationaliteit is geweigerd, ook al waren de andere voorwaarden vervuld en was er een vestigings‑ en arbeidsvergunning voor Oostenrijk verleend?”

 Beantwoording van de prejudiciële vragen

20      Met deze twee vragen, die samen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of het beginsel van non-discriminatie in artikel 38, lid 1, eerste streepje, van de associatie-overeenkomst met de Republiek Bulgarije vóór de toetreding van de Republiek Bulgarije tot de Europese Unie in de weg stond aan een regeling van een lidstaat zoals die in § 30, leden 1 en 5, van de RAO, op grond waarvan een Bulgaars staatsburger ingevolge een nationaliteitsvoorwaarde die door deze regeling werd opgelegd, niet kon worden ingeschreven op de lijst van advocaten-stagiairs, en bijgevolg geen attest betreffende de vertegenwoordigingsbevoegdheid (große Legitimationsurkunde) kon ontvangen.

21      Uit de bewoordingen van artikel 38, lid 1, eerste streepje, van de associatie-overeenkomst met de Republiek Bulgarije volgt dat het daarin neergelegde verbod zich verzet tegen elke discriminatie op grond van nationaliteit ten nadele van de betrokkene, die reeds regelmatig is tewerkgesteld, ter zake van de arbeidsvoorwaarden, de beloning of het ontslag.

22      Pavlov voert dienaangaande aan dat de inschrijving op de lijst van advocaten-stagiairs betrekking heeft op de arbeidsvoorwaarden voor dat beroep en dat de weigering tot inschrijving wegens zijn nationaliteit overeenkomstig § 30, leden 1 en 5, van de RAO, bijgevolg een door artikel 38, lid 1, eerste streepje, van de associatie-overeenkomst met de Republiek Bulgarije verboden discriminatie is.

23      Uit de door de verwijzende rechter aan het Hof verstrekte informatie volgt dat de toegang tot de stage volgens de in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale wettelijke regeling onlosmakelijk verbonden is met de inschrijving op de lijst van advocaten-stagiairs, welke inschrijving op genoemde lijst dus een toegangsvoorwaarde is voor de stage als advocaat. Vóór inschrijving op genoemde lijst kan de betrokkene wettelijk uitsluitend als jurist werken, maar niet als advocaat-stagiair.

24      Voorts zijn de door een advocaat-stagiair uitgeoefende werkzaamheden, die – zoals in het hoofdgeding het geval is – kunnen worden uitgeoefend in het kader van een arbeidsverhouding, het praktische gedeelte van de opleiding die is vereist om toegang te krijgen tot het beroep van advocaat (zie in die zin, arrest van 13 november 2003, Morgenbesser, C‑313/01, Jurispr. blz. I‑13467, punt 51).

25      Bijgevolg moet worden geconcludeerd dat deze inschrijving op de lijst van advocaten-stagiairs een toegangsvoorwaarde is voor het in het hoofdgeding aan de orde zijnde gereglementeerde beroep van advocaat.

26      Het is dus nodig om te weten of het verbod van discriminatie op grond van nationaliteit in artikel 38, lid 1, eerste streepje, van de associatie-overeenkomst met de Republiek Bulgarije ook geldt voor regels als die in het hoofdgeding inzake de toegang tot het gereglementeerde beroep van advocaat.

27      Er zij op gewezen dat de associatie-overeenkomst met de Republiek Bulgarije niets bevat op basis waarvan uit artikel 38, lid 1, eerste streepje, of van andere bepalingen van deze overeenkomst kan worden afgeleid dat de overeenkomstsluitende partijen elke discriminatie op grond van nationaliteit wilden verbieden wat betreft de toegang van Bulgaarse staatsburgers tot gereglementeerde beroepen. Dienaangaande moet eveneens rekening worden gehouden met het feit dat deze bepaling is opgenomen in titel IV, hoofdstuk I, van deze overeenkomst, met als opschrift „Verkeer van werknemers”, terwijl deze overeenkomst gereglementeerde beroepen vermeldt in artikel 47, dat is opgenomen in hoofdstuk II van deze overeenkomst, betreffende de vestiging en de toegang tot gereglementeerde beroepen, waarbij geen discriminatieverbod op grond van nationaliteit wordt opgelegd.

28      Daaruit volgt dat het beginsel van non-discriminatie in artikel 38, lid 1, eerste streepje, van deze associatie-overeenkomst met de Republiek Bulgarije aldus moet worden uitgelegd dat het niet ook geldt voor nationale regels als die in het hoofdgeding inzake de toegang tot het gereglementeerde beroep van advocaat. Zoals is gesteld in punt 25 van het onderhavige arrest, is de inschrijving op de lijst van advocaten-stagiairs dus een voorwaarde voor de toegang tot het gereglementeerde beroep van advocaat. Die inschrijving is dus niet te beschouwen als een arbeidsvoorwaarde in de zin van genoemd artikel 38, lid 1, eerste streepje, van de associatie-overeenkomst met de Republiek Bulgarije.

29      Wat betreft de door Pavlov aangevoerde verblijfsvergunning en arbeidsvergunning die hem toegang zouden verlenen tot de stage als advocaat, volstaat de vaststelling dat het aan de verwijzende rechter staat om na te gaan of deze door de instanties van de lidstaat van ontvangst afgegeven vergunningen volgens de nationale wettelijke regeling beslissingen zijn met een dergelijke strekking en of deze vergunningen op zich toegang tot het beroep van advocaat verlenen.

30      Uit voorgaande overwegingen volgt dat op de vragen van de verwijzende rechter moet worden geantwoord dat het beginsel van non-discriminatie in artikel 38, lid 1, eerste streepje, van de associatie-overeenkomst met de Republiek Bulgarije aldus moet worden uitgelegd, dat het vóór de toetreding van de Republiek Bulgarije tot de Europese Unie niet in de weg stond aan een regeling van een lidstaat zoals die van § 30, leden 1 en 5, van de RAO in de op het hoofdgeding toepasselijke versie, op grond waarvan een Bulgaars staatsburger ingevolge een door deze regeling opgelegde nationaliteitsvoorwaarde niet kon worden ingeschreven op de lijst van advocaten-stagiairs, en bijgevolg geen attest betreffende de vertegenwoordigingsbevoegdheid (große Legitimationsurkunde) kon krijgen.

 Kosten

31      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Vierde kamer) verklaart voor recht:

Het beginsel van non-discriminatie in artikel 38, lid 1, eerste streepje, van de Europa-Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Bulgarije, anderzijds, die namens de Gemeenschap is gesloten en goedgekeurd bij besluit 94/908/EG, EGKS, Euratom van de Raad en van de Commissie van 19 december 1994, moet aldus worden uitgelegd, dat het vóór de toetreding van de Republiek Bulgarije tot de Europese Unie niet in de weg stond aan een regeling van een lidstaat zoals die van § 30, leden 1 en 5, van de Österreichische Rechtsanwaltsordnung (Oostenrijks reglement betreffende het beroep van advocaat) in de op het hoofdgeding toepasselijke versie, op grond waarvan een Bulgaars staatsburger ingevolge een door deze regeling opgelegde nationaliteitsvoorwaarde niet kon worden ingeschreven op de lijst van advocaten-stagiairs, en bijgevolg geen attest betreffende de vertegenwoordigingsbevoegdheid (große Legitimationsurkunde) kon krijgen.

ondertekeningen


* Procestaal: Duits.