Language of document : ECLI:EU:C:2015:299

ARREST VAN HET HOF (Grote kamer)

5 mei 2015 (*)

„Beroep tot nietigverklaring – Uitvoering van nauwere samenwerking – Eenheidsoctrooi – Verordening (EU) nr. 1260/2012 – Vertaalregelingen – Discriminatieverbod – Artikel 291 VWEU – Delegatie van bevoegdheden aan organen buiten de Europese Unie – Artikel 118, tweede alinea, VWEU – Rechtsgrondslag – Beginsel van autonomie van het Unierecht”

In zaak C‑147/13,

betreffende een beroep tot nietigverklaring krachtens artikel 263 VWEU, ingesteld op 22 maart 2013,

Koninkrijk Spanje, vertegenwoordigd door E. Chamizo Llatas en S. Centeno Huerta als gemachtigden,

verzoeker,

tegen

Raad van de Europese Unie, vertegenwoordigd door T. Middleton, F. Florindo Gijón, M. Balta en L. Grønfeldt als gemachtigden,

verweerder,

ondersteund door:

Koninkrijk België, vertegenwoordigd door C. Pochet, J.‑C. Halleux en T. Materne als gemachtigden,

Tsjechische Republiek, vertegenwoordigd door M. Smolek en J. Vláčil als gemachtigden,

Koninkrijk Denemarken, vertegenwoordigd door C. Thorning en M. Wolff als gemachtigden,

Bondsrepubliek Duitsland, vertegenwoordigd door T. Henze, M. Möller en J. Kemper als gemachtigden,

Franse Republiek, vertegenwoordigd door G. de Bergues, F.‑X. Bréchot, D. Colas en N. Rouam als gemachtigden,

Groothertogdom Luxemburg,

Hongarije, vertegenwoordigd door M. Fehér en K. Szíjjártó als gemachtigden,

Koninkrijk der Nederlanden, vertegenwoordigd door M. Bulterman en J. Langer als gemachtigden,

Koninkrijk Zweden, vertegenwoordigd door A. Falk en C. Meyer-Seitz als gemachtigden,

Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, vertegenwoordigd door M. Holt als gemachtigde, bijgestaan door J. Stratford, QC, en T. Mitcheson, barrister,

Europees Parlement, vertegenwoordigd door M. Gómez-Leal, U. Rösslein en M. Dean als gemachtigden,

Europese Commissie, vertegenwoordigd door I. Martínez del Peral, T. van Rijn, B. Smulders en F. Bulst als gemachtigden,

interveniënten,

wijst

HET HOF (Grote kamer),

samengesteld als volgt: V. Skouris, president, K. Lenaerts, vicepresident, R. Silva de Lapuerta, M. Ilešič (rapporteur), A. Ó Caoimh, C. Vajda en S. Rodin, kamerpresidenten, A. Borg Barthet, J. Malenovský, E. Levits, E. Jarašiūnas, C. G. Fernlund en J. L. da Cruz Vilaça, rechters,

advocaat-generaal: Y. Bot,

griffier: M. Ferreira, hoofdadministrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 1 juli 2014,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 18 november 2014,

het navolgende

Arrest

1        Het Koninkrijk Spanje verzoekt om nietigverklaring van verordening (EU) nr. 1260/2012 van de Raad van 17 december 2012 tot het uitvoering geven aan nauwere samenwerking op het gebied van de instelling van eenheidsoctrooibescherming met betrekking tot de toepasselijke vertaalregelingen (PB L 361, blz. 89; hierna: „bestreden verordening”).

2        De Raad van de Europese Unie heeft deze verordening vastgesteld naar aanleiding van zijn besluit 2011/167/EU van 10 maart 2011 houdende machtiging om nauwere samenwerking aan te gaan op het gebied van de instelling van eenheidsoctrooibescherming (PB L 76, blz. 53; hierna: „besluit tot nauwere samenwerking”).

 Toepasselijke bepalingen

 Internationaal recht

 Verdrag inzake de verlening van Europese octrooien

3        Artikel 14 van het Verdrag inzake de verlening van Europese octrooien, dat op 5 oktober 1973 te München is ondertekend en op 7 oktober 1977 in werking is getreden, in de versie die van toepassing is op het onderhavige geding (hierna: „EOV”), draagt het opschrift „Talen van het Europees Octrooibureau, Europese octrooiaanvragen en andere stukken”. Het luidt als volgt:

„1.      De officiële talen van het Europees Octrooibureau [hierna: ‚EOB’] zijn het Duits, het Engels en het Frans.

2.      Een Europese octrooiaanvrage dient te worden ingediend in een van de officiële talen of, indien zij in een andere taal wordt ingediend, vertaald te worden in een van de officiële talen in overeenstemming met het uitvoeringsreglement. Tijdens de gehele procedure voor het [EOB] kan deze vertaling in overeenstemming worden gebracht met de aanvrage zoals die is ingediend. Indien een vereiste vertaling niet tijdig is ingediend, wordt de aanvrage geacht te zijn ingetrokken.

3.      De officiële taal van het [EOB] waarin de Europese octrooiaanvrage is ingediend of waarin deze is vertaald, dient als procestaal te worden gebruikt in alle procedures voor het [EOB], tenzij het uitvoeringsreglement anders bepaalt.

4.      Natuurlijke personen of rechtspersonen die hun woonplaats of hun zetel hebben in een verdragsluitende staat, die als officiële taal een andere taal heeft dan het Duits, het Engels of het Frans, en onderdanen van die staat, die hun woonplaats in het buitenland hebben, kunnen stukken waarvan indiening aan een termijn is gebonden, in een officiële taal van die staat indienen. Zij dienen echter een vertaling in een officiële taal van het [EOB] in te dienen in overeenstemming met het uitvoeringsreglement. Indien een stuk, dat geen deel uitmaakt van de tot de Europese octrooiaanvrage behorende stukken, niet is ingediend in de voorschreven taal of indien een vereiste vertaling niet tijdig is ingediend, wordt het stuk geacht niet te zijn ingediend.

5.      Europese octrooiaanvragen worden in de procestaal gepubliceerd.

6.      Europese octrooischriften worden in de procestaal gepubliceerd en bevatten een vertaling van de conclusies in de beide andere officiële talen van het [EOB].

[...]

8.      Inschrijvingen in het Europees octrooiregister geschieden in de drie officiële talen van het [EOB]. In geval van twijfel geeft de inschrijving in de procestaal de doorslag.”

4        Artikel 142 EOV, met als opschrift „Eenheidsoctrooien”, luidt:

„1.      Iedere groep verdragsluitende staten die op grond van een bijzondere overeenkomst heeft besloten dat de voor die staten verleende Europese octrooien voor hun gezamenlijke grondgebieden een eenheid vormen, kan bepalen dat de Europese octrooien slechts gezamenlijk voor al die staten kunnen worden verleend.

2.      De bepalingen van dit deel zijn van toepassing wanneer een groep verdragsluitende staten van de in het eerste lid bedoelde mogelijkheid gebruik heeft gemaakt.”

5        Artikel 143 EOV, met het opschrift „Bijzondere organen van het [EOB]”, bepaalt:

„1.      De groep verdragsluitende staten kan het [EOB] aanvullende taken opdragen.

2.      Ter uitvoering van die aanvullende taken kunnen binnen het [EOB] voor de tot die groep behorende staten gemeenschappelijke bijzondere organen worden ingesteld. De leiding van deze bijzondere organen berust bij de president van het [EOB]; artikel 10, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing.”

6        Artikel 145 EOV, met het opschrift „Beperkte commissie van de Raad van Bestuur”, luidt als volgt:

„1.      De groep verdragsluitende staten kan een beperkte commissie van de Raad van Bestuur instellen voor toezicht op de werkzaamheden van de ingevolge artikel 143, tweede lid, ingestelde bijzondere organen; het [EOB] stelt deze commissie het personeel, de accommodatie en het materiaal ter beschikking, dat voor de uitvoering van haar taak benodigd is. De president van het [EOB] dient ten overstaan van de beperkte commissie van de Raad van Bestuur verantwoording af te leggen voor de werkzaamheden van de bijzondere organen.

2.      De samenstelling, de bevoegdheden en de werkzaamheden van de beperkte commissie worden bepaald door de groep verdragsluitende staten.”

 Overeenkomst betreffende een eengemaakt octrooigerecht

7        Artikel 32, lid 1, onder i), van de Overeenkomst betreffende een eengemaakt octrooigerecht, ondertekend te Brussel op 19 februari 2013 (PB C 175, blz. 1; hierna: „EOG-overeenkomst”), bepaalt:

„Het gerecht is bij uitsluiting bevoegd om kennis te nemen van:

[...]

i)      vorderingen met betrekking tot besluiten van het [EOB] bij het uitvoeren van de taken, bedoeld in artikel 9 van verordening (EU) nr. 1257/2012 [van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2012 tot het uitvoering geven aan nauwere samenwerking op het gebied van de instelling van eenheidsoctrooibescherming (PB L 361, blz. 1)].”

8        Artikel 89, lid 1, van de EOG-overeenkomst bepaalt:

„Deze overeenkomst treedt in werking op 1 januari 2014 of op de eerste dag van de vierde maand na de nederlegging van de dertiende bekrachtigings‑ of toetredingsakte overeenkomstig artikel 84, op voorwaarde dat tot de overeenkomstsluitende lidstaten die hun bekrachtigings‑ of toetredingsakte zullen hebben nedergelegd de drie staten behoren waar het grootste aantal Europese octrooien gold in het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de overeenkomst wordt ondertekend, of op de eerste dag van de vierde maand na de datum van inwerkingtreding van de wijzigingen in verordening (EU) nr. 1215/2012 [van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB L 351, blz. 1)] inzake de verhouding van de verordening tot deze overeenkomst, al naargelang welke datum het laatst valt.”

 Unierecht

 Verordening nr. 1257/2012

9        De overwegingen 9, 24 en 25 van verordening nr. 1257/2012 zijn in de volgende bewoordingen gesteld:

„(9)      Het Europees octrooi met eenheidswerking [hierna: ‚eenheidsoctrooi’] verleent de houder ervan het recht iedere derde te verbieden handelingen te verrichten waartegen het octrooi bescherming biedt. Dit moet worden verzekerd door de oprichting van een gemeenschappelijk octrooigerecht. In aangelegenheden die niet worden bestreken door deze verordening of door [de bestreden verordening], moeten de bepalingen van het EOV, de [EOG-overeenkomst], inclusief de bepalingen betreffende de reikwijdte van dat recht en de beperkingen ervan, en het nationaal recht, inclusief voorschriften van internationaal privaatrecht, van toepassing zijn.

[...]

(24)      De rechterlijke bevoegdheid met betrekking tot [eenheidsoctrooien] dient te worden vastgesteld en te worden geregeld door een instrument tot invoering van een gemeenschappelijk stelsel voor octrooigeschillenbeslechting voor Europese octrooien en [eenheidsoctrooien].

(25)      De oprichting van een gemeenschappelijk octrooigerecht voor geschillen met betrekking tot het [eenheidsoctrooi] is essentieel om een goede werking van dat octrooi, de consistentie van de rechtspraak en aldus de rechtszekerheid, en kosteneffectiviteit voor octrooihouders te waarborgen. Het is daarom van het allergrootste belang dat de deelnemende lidstaten de [EOG-overeenkomst] in overeenstemming met hun nationale grondwettelijke en parlementaire procedures ratificeren en de nodige maatregelen nemen, opdat dat gerecht zo spoedig mogelijk operationeel wordt.”

10      Artikel 1 van verordening nr. 1257/2012 luidt:

„1.      Deze verordening geeft uitvoering aan nauwere samenwerking op het gebied van de instelling van eenheidsoctrooibescherming, zoals toegestaan bij [het besluit tot nauwere samenwerking].

2.      Deze verordening vormt een bijzondere overeenkomst in de zin van artikel 142 [EOV].”

11      Artikel 2, onder e), van deze verordening bepaalt:

„Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

[...]

e)      ‚register voor eenheidsoctrooibescherming’: het register dat deel uitmaakt van het Europees octrooiregister waarin eenheidswerking en elke beperking, licentie, overdracht, herroeping of elk verval van een [eenheidsoctrooi] worden geregistreerd”.

12      In artikel 3, lid 1, eerste alinea, van deze verordening is bepaald:

„Een Europees octrooi dat met dezelfde set conclusies ten aanzien van alle deelnemende lidstaten is verleend, geniet eenheidswerking in de deelnemende lidstaten, mits de eenheidswerking ervan in het register voor eenheidsoctrooibescherming geregistreerd is.”

13      Artikel 9 van verordening nr. 1257/2012, met het opschrift „Administratieve taken in het kader van de Europese Octrooiorganisatie”, luidt:

„1.      De deelnemende lidstaten belasten in de zin van artikel 143 EOV het EOB met de volgende aanvullende taken die in overeenstemming met de interne regels van het EOB moeten worden uitgevoerd:

a)      het beheren van verzoeken om eenheidswerking door houders van Europese octrooien;

b)      het opnemen van het register voor eenheidsoctrooibescherming in het Europees octrooiregister en het beheren van het register voor eenheidsoctrooibescherming;

c)      het ontvangen en registreren van de in artikel 8 bedoelde verklaringen inzake licentieverlening, alsook de intrekking ervan, en van licentietoezeggingen die in het kader van internationale normalisatieorganisaties door de houder van het [eenheidsoctrooi] zijn aangegaan;

d)      het publiceren van de in artikel 6 van [de bestreden verordening] bedoelde vertalingen tijdens de in dat artikel omschreven overgangsperiode;

e)      het innen en beheren van jaartaksen voor [eenheidsoctrooien] voor ieder jaar na het jaar waarin de vermelding van de verlening ervan in het Europees Octrooiblad is gepubliceerd; het innen en beheren van toeslagen in geval van te late betaling van jaartaksen wanneer deze te late betaling binnen zes maanden vanaf de vervaldag plaatsvindt, alsook het verdelen van een deel van de geïnde jaartaksen onder de deelnemende lidstaten;

f)      het beheren van een compensatieregeling voor de terugbetaling van de in artikel 5 van [de bestreden verordening] bedoelde vertaalkosten;

g)      het garanderen dat een verzoek om eenheidswerking door de houder van een Europees octrooi wordt ingediend binnen een maand na de publicatie van de vermelding van de verlening in het Europees Octrooiblad [...] in de in artikel 14, lid 3, EOV omschreven proceduretaal, en

h)      het garanderen dat de eenheidswerking in het register voor eenheidsoctrooibescherming is aangegeven indien een verzoek om eenheidswerking is ingediend en, tijdens de in artikel 6 van [de bestreden verordening] bedoelde overgangsperiode, het is ingediend samen met de in dat artikel bedoelde vertalingen, en dat het EOB in kennis wordt gesteld van elke beperking, licentie, overdracht of herroeping van [eenheidsoctrooien].

2.      De deelnemende lidstaten verzekeren de naleving van deze verordening bij de uitvoering van hun internationale verplichtingen krachtens het EOV en werken daartoe samen. In hun hoedanigheid van verdragsluitende staten van het EOV verzekeren de deelnemende lidstaten de leiding over en het toezicht op de activiteiten van het EOB die verband houden met de in lid 1 van dit artikel bedoelde taken; zij verzekeren verder de vaststelling van de hoogte van de jaartaksen in overeenstemming met artikel 12 van deze verordening, alsmede de vaststelling van het aandeel in de verdeling van de jaartaksen in overeenstemming met artikel 13 van deze verordening.

Hiertoe stellen zij een beperkte commissie van de Raad van Bestuur van de Europese Octrooiorganisatie (‚beperkte commissie’) in, in de zin van artikel 145 EOV.

De beperkte commissie bestaat uit vertegenwoordigers van de deelnemende lidstaten en een vertegenwoordiger van de Commissie als waarnemer, alsmede hun plaatsvervangers die hen in geval van afwezigheid vervangen. De leden van de beperkte commissie kunnen zich laten bijstaan door deskundigen of adviseurs.

De beperkte commissie houdt bij haar besluitvorming voldoende rekening met het standpunt van de Commissie en de in artikel 35, lid 2, EOV neergelegde voorschriften.

3.      De deelnemende lidstaten verzekeren doeltreffende rechtsbescherming voor een bevoegd gerecht in een of meer deelnemende lidstaten tegen de beslissingen die het EOB neemt bij het uitvoeren van de in lid 1 bedoelde taken.”

 Bestreden verordening

14      De overwegingen 5, 6, 9 en 15 van de bestreden verordening luiden als volgt:

„(5)      [De] vertaalregelingen [voor eenheidsoctrooien] moeten rechtszekerheid waarborgen en innovatie stimuleren en in het bijzonder ten goede komen aan kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s). Ze moeten de toegang tot het [eenheidsoctrooi] en tot het octrooistelsel als geheel gemakkelijker, minder kostbaar en rechtszeker maken.

(6)      Aangezien het EOB verantwoordelijk is voor het verlenen van Europese octrooien, dienen de vertaalregelingen voor het [eenheidsoctrooi] op de huidige procedure in het EOB te worden gebaseerd. Deze regelingen moeten wat procedurekosten en de beschikbaarheid van technische informatie betreft, het vereiste evenwicht nastreven tussen de belangen van de ondernemers enerzijds en het algemeen belang anderzijds.

[...]

(9)      In geval van een geschil betreffende een vordering tot schadevergoeding moet het gerecht dat het geschil behandelt, in overweging nemen dat de vermeende inbreukmaker, voordat hem een vertaling in zijn eigen taal werd verstrekt, mogelijk te goeder trouw heeft gehandeld en mogelijk niet wist of redelijkerwijze kon weten dat hij inbreuk op het octrooi pleegde. Het bevoegde gerecht moet de omstandigheden van het geval in kwestie beoordelen en onder meer rekening houden met de vraag of de vermeende inbreukmaker een kmo is die enkel op lokaal niveau actief is, met de proceduretaal voor het EOB en, tijdens de overgangsperiode, met de samen met het verzoek om eenheidswerking ingediende vertaling.

[...]

(15)      Deze verordening doet geen afbreuk aan de regeling van het taalgebruik door de instellingen van de Unie zoals vastgelegd overeenkomstig artikel 342 VWEU, en evenmin aan verordening nr. 1 van de Raad van 15 april 1958 tot regeling van het taalgebruik in de Europese Economische Gemeenschap [PB 1958, 17, blz. 385]. Deze verordening is gebaseerd op de talenregeling van het EOB en mag niet worden geacht een specifieke talenregeling voor de Unie in het leven te roepen, en evenmin worden geacht een precedent te scheppen voor een beperkte talenregeling van welke toekomstige rechtshandeling van de Unie ook.”

15      Artikel 2, onder b), van de bestreden verordening definieert het begrip „proceduretaal” voor de toepassing van deze verordening als „de taal van de procedure voor het EOB zoals omschreven in artikel 14, lid 3, [EOV]”.

16      De artikelen 3 tot en met 7 van de bestreden verordening bepalen:

Artikel 3

Vertaalregelingen voor het [eenheidsoctrooi]

1.      Onverminderd de artikelen 4 en 6 van deze verordening zijn er geen verdere vertalingen vereist wanneer het octrooischrift van een Europees octrooi dat eenheidswerking geniet overeenkomstig artikel 14, lid 6, EOV is gepubliceerd.

2.      Een verzoek om eenheidswerking zoals bedoeld in artikel 9 van verordening (EU) nr. 1257/2012 wordt in de proceduretaal ingediend.

Artikel 4

Vertaling in geval van een geschil

1.      In geval van een geschil betreffende een vermeende inbreuk op een [eenheidsoctrooi] verstrekt de octrooihouder op verzoek en naar keuze van de vermeende inbreukmaker een volledige vertaling van het [eenheidsoctrooi] in een officiële taal van hetzij de deelnemende lidstaat waar de vermeende inbreuk heeft plaatsgevonden, hetzij de lidstaat waar de vermeende inbreukmaker gevestigd is.

2.      In geval van een geschil betreffende een [eenheidsoctrooi] verstrekt de octrooihouder in de loop van een gerechtelijke procedure op verzoek van het gerecht dat in de deelnemende lidstaten bevoegd is voor geschillen betreffende [eenheidsoctrooien], een volledige vertaling van het octrooi in de proceduretaal van dat gerecht.

3.      De kosten van de in de leden 1 en 2 bedoelde vertalingen worden gedragen door de octrooihouder.

4.      In geval van een geschil betreffende een vordering tot schadevergoeding beoordeelt het gerecht dat het geschil behandelt, en neemt het in overweging of de vermeende inbreukmaker, voordat hem de in lid 1 bedoelde vertaling werd verstrekt, heeft gehandeld zonder te weten, of redelijkerwijze te kunnen weten, dat hij inbreuk op het [eenheidsoctrooi] maakte, in het bijzonder wanneer de vermeende inbreukmaker een kmo, een natuurlijke persoon of een organisatie zonder winstoogmerk, een universiteit of een openbare onderzoeksorganisatie is.

Artikel 5

Beheer van een compensatieregeling

1.      Gezien het feit dat aanvragen van Europese octrooien in elke taal overeenkomstig artikel 14, lid 2, EOV mogen worden ingediend, belasten de deelnemende lidstaten overeenkomstig artikel 9 van verordening (EU) nr. 1257/2012 en krachtens artikel 143 EOV het EOB met het beheer van een compensatieregeling voor de vergoeding van alle vertaalkosten tot een bepaald plafond van aanvragers die bij het EOB octrooiaanvragen indienen in een van de officiële talen van de Unie die geen officiële taal van het EOB is.

2.      De in lid 1 bedoelde compensatieregeling wordt gefinancierd door de in artikel 11 van verordening (EU) nr. 1257/2012 bedoelde taksen en is slechts beschikbaar voor kmo’s, natuurlijke personen, organisaties zonder winstoogmerk, universiteiten en openbare onderzoeksorganisaties die hun verblijfplaats of hoofdvestiging in een lidstaat hebben.

Artikel 6

Overgangsmaatregelen

1.      Tijdens een overgangsperiode die ingaat op de datum waarop deze verordening van toepassing wordt, wordt een verzoek om eenheidswerking zoals bedoeld in artikel 9 van verordening (EU) nr. 1257/2012, samen met het volgende ingediend:

a)      een volledige vertaling van het octrooischrift van het Europees octrooi in het Engels wanneer de proceduretaal Frans of Duits is, of

b)      een volledige vertaling van het octrooischrift van het Europees octrooi in een van de andere officiële talen van de Unie, wanneer de proceduretaal Engels is.

2.      Overeenkomstig artikel 9 van verordening (EU) nr. 1257/2012 geven de deelnemende lidstaten krachtens artikel 143 EOV het EOB de taak de in lid 1 van dit artikel bedoelde vertalingen zo snel mogelijk te publiceren na de datum van indiening van een verzoek om eenheidswerking zoals bedoeld in artikel 9 van verordening (EU) nr. 1257/2012. De tekst van deze vertalingen heeft geen rechtsgevolgen en dient uitsluitend voor informatiedoeleinden.

3.      Zes jaar na de datum waarop deze verordening van toepassing wordt, en vervolgens om de twee jaar, wordt door een onafhankelijke commissie van deskundigen een objectieve evaluatie uitgevoerd van de beschikbaarheid van hoogwaardige machinevertalingen van octrooiaanvragen en octrooischriften in alle officiële talen van de Unie, zoals door het EOB ontwikkeld. Deze commissie van deskundigen wordt door de deelnemende lidstaten in het kader van de Europese Octrooiorganisatie opgericht en is samengesteld uit vertegenwoordigers van het EOB en van de niet-gouvernementele organisaties die gebruikers van het Europees octrooistelsel vertegenwoordigen en door de Raad van Bestuur van de Europese Octrooiorganisatie overeenkomstig artikel 30, lid 3, EOV als waarnemers worden uitgenodigd.

4.      Op basis van de eerste van de in lid 3 van dit artikel bedoelde evaluaties, en vervolgens om de twee jaar op basis van de volgende evaluaties, dient de Commissie een verslag in bij de Raad en doet zij, in voorkomend geval, voorstellen voor het beëindigen van de overgangsperiode.

5.      Indien de overgangsperiode niet op grond van een voorstel van de Commissie wordt beëindigd, verstrijkt deze 12 jaar na de datum waarop deze verordening van toepassing wordt.

Artikel 7

Inwerkingtreding

1.      Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

2.      Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2014 of, indien dit later is, de datum van de inwerkingtreding van de [EOG-overeenkomst].”

 Procesverloop voor het Hof en conclusies van partijen

17      Bij een op 22 maart 2013 ter griffie van het Hof neergelegd verzoekschrift heeft het Koninkrijk Spanje het onderhavige beroep ingesteld.

18      Bij beslissingen van de president van het Hof van 12 september 2013 zijn het Koninkrijk België, de Tsjechische Republiek, het Koninkrijk Denemarken, de Bondsrepubliek Duitsland, de Franse Republiek, het Groothertogdom Luxemburg, Hongarije, het Koninkrijk der Nederlanden, het Koninkrijk Zweden, het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, het Europees Parlement en de Europese Commissie overeenkomstig artikel 131, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof toegelaten tot interventie aan de zijde van de Raad.

19      Het Koninkrijk Spanje verzoekt het Hof:

–        de bestreden verordening nietig te verklaren;

–        subsidiair, de artikelen 4 tot en met 6, lid 2, en 7, lid 2, ervan nietig te verklaren, en

–        de Raad te verwijzen in de kosten.

20      De Raad, die wordt ondersteund door alle interveniënten, verzoekt het Hof:

–        het beroep te verwerpen, en

–        het Koninkrijk Spanje te verwijzen in de kosten.

 Beroep

21      Ter ondersteuning van zijn beroep voert het Koninkrijk Spanje vijf middelen aan: 1) schending van het verbod van discriminatie op grond van taal, 2) schending van de beginselen van het arrest Meroni/Hoge Autoriteit (9/56, EU:C:1958:7) wegens delegatie van administratieve taken inzake het eenheidsoctrooi aan het EOB, 3) ontbreken van een rechtsgrondslag, 4) schending van het rechtszekerheidsbeginsel en 5) schending van het beginsel van autonomie van het Unierecht.

 Eerste middel: schending van het verbod van discriminatie op grond van taal

 Argumenten van partijen

22      Het Koninkrijk Spanje betoogt dat de Raad met de vaststelling van de bestreden verordening het in artikel 2 VEU neergelegde beginsel van non-discriminatie heeft geschonden voor zover hij voor het eenheidsoctrooi een talenregeling heeft ingesteld die nadelig is voor personen met een andere taal dan een van de officiële talen van het EOB. Die regeling creëert ongelijkheid tussen enerzijds de burgers en de ondernemingen van de Unie die beschikken over middelen om met een bepaalde mate van deskundigheid de in die talen opgestelde documenten te begrijpen, en anderzijds degene die hierover niet beschikken en op hun kosten vertalingen moeten laten maken. Elke inperking van het gebruik van de officiële talen van de Unie moet naar behoren en met eerbiediging van het evenredigheidsbeginsel worden gerechtvaardigd.

23      In de eerste plaats is de toegang tot de vertaling van documenten die rechten aan de gemeenschap van rechtssubjecten toekennen niet gewaarborgd. Dat komt doordat het octrooischrift van een eenheidsoctrooi wordt bekendgemaakt in de proceduretaal en de vertaling van de conclusies in de twee andere officiële talen van het EOB bevat zonder mogelijkheid van een andere vertaling, hetgeen discriminerend is en in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. De bestreden verordening bepaalt zelfs niet in welke taal het eenheidsoctrooi wordt verleend, en evenmin of deze informatie wordt bekendgemaakt. Het feit dat de Raad de talenregeling voor het eenheidsoctrooi heeft gebaseerd op de regeling van het EOB, garandeert niet dat zij verenigbaar is met het recht van de Unie.

24      In de tweede plaats is de bestreden verordening onevenredig en kan zij niet worden gerechtvaardigd door redenen van algemeen belang. Ten eerste is niet voorzien in het beschikbaar stellen van een vertaling van – ten minste – de conclusies, wat leidt tot grote rechtsonzekerheid en negatieve gevolgen kan hebben voor de mededinging. Ten tweede is het eenheidsoctrooi een intellectuele-eigendomsrecht dat van wezenlijk belang is voor de interne markt. Ten derde bevat de bestreden verordening geen overgangsregeling die een behoorlijke kennisneming van het octrooi garandeert. De ontwikkeling van machinevertalingen en de verplichting om in geval van geschil een volledige vertaling over te leggen vormen in dat opzicht geen toereikende maatregelen.

25      Hieruit volgt dat de invoering van een uitzondering op het beginsel van gelijkheid van de officiële talen van de Unie had moeten worden gerechtvaardigd door andere dan de zuiver economische redenen die in de overwegingen 5 en 6 van de bestreden verordening zijn vermeld.

26      De Raad antwoordt in de eerste plaats dat uit de Verdragen niet het beginsel kan worden afgeleid dat alle officiële talen van de Unie onder alle omstandigheden op gelijke voet dienen te worden behandeld, wat trouwens wordt bevestigd in de tweede alinea van artikel 118 VWEU, die geen nut zou hebben als er slechts één enkele talenregeling mogelijk zou zijn die alle officiële talen van de Unie omvat.

27      In de tweede plaats kan in het huidige systeem iedere natuurlijke of rechtspersoon in elke willekeurige taal een Europees octrooi aanvragen, op voorwaarde dat hij binnen twee maanden een vertaling in een van de drie officiële talen van het EOB overlegt, die dan de proceduretaal wordt. De conclusies worden vervolgens in de twee andere officiële talen van het EOB gepubliceerd. Bijgevolg wordt een aanvraag alleen dán in het Spaans vertaald en gepubliceerd wanneer validatie van het octrooi wordt aangevraagd voor het Koninkrijk Spanje.

28      In de derde plaats heeft het ontbreken van een publicatie in het Spaans slechts beperkte gevolgen. Ten eerste voorziet de bestreden verordening namelijk in een regeling ter compensatie van de kosten. Ten tweede worden octrooien doorgaans beheerd door octrooigemachtigden, die andere talen van de Unie beheersen. Ten derde is de invloed op de toegang tot wetenschappelijke informatie in het Spaans beperkt. Ten vierde wordt momenteel slechts een klein deel van de Europese octrooiaanvragen vertaald in het Spaans. Ten vijfde voorziet de bestreden verordening in de ontwikkeling van een systeem van hoogwaardige machinevertalingen in alle officiële talen van de Unie. Ten zesde en ten slotte stelt artikel 4 van die verordening een grens aan de eventuele aansprakelijkheid van kleine en middelgrote ondernemingen, natuurlijke personen, organisaties zonder winstoogmerk, universiteiten en openbare onderzoeksorganisaties.

29      In de vierde plaats wordt met de beperking van het aantal talen dat in het kader van het eenheidsoctrooi wordt gebruikt een legitiem doel nagestreefd, dat verband houdt met de redelijke kosten van dat octrooi.

30      Interveniënten sluiten zich aan bij de argumenten van de Raad. Zij benadrukken dat het bijzonder moeilijk is geweest een evenwicht te vinden tussen de verschillende marktdeelnemers, aangezien alle eerdere ontwerpen voor een eenheidsoctrooi zijn gestrand door de verschillende visies van de lidstaten op de talenregeling.

 Beoordeling door het Hof

31      Uit de rechtspraak van het Hof blijkt dat het gebruik van de talen in de Unie in de Verdragen meermaals ter sprake komt, maar dat die verwijzingen niet kunnen worden beschouwd als de uitdrukking van een algemeen beginsel van Unierecht volgens hetwelk elke burger van de Unie kan eisen dat alles wat zijn belangen kan raken, onder alle omstandigheden in zijn eigen taal wordt gesteld (arresten Kik/BHIM, C‑361/01 P, EU:C:2003:434, punt 82, en Polska Telefonia Cyfrowa, C‑410/09, EU:C:2011:294, punt 38).

32      In het onderhavige geval kan niet worden ontkend dat de bestreden verordening een verschillende behandeling van de officiële talen van de Unie instelt. Artikel 3, lid 1, ervan, dat op de vertaalregelingen voor het eenheidsoctrooi ziet, verwijst namelijk naar de publicatie van het octrooischrift van het eenheidsoctrooi overeenkomstig artikel 14, lid 6, EOV. Volgens deze bepaling en artikel 14, lid 1, EOV worden Europese octrooischriften gepubliceerd in de procestaal, die een van de officiële talen van het EOB moet zijn, te weten het Duits, het Engels of het Frans, en bevatten zij een vertaling van de conclusies in de beide andere officiële talen van het EOB. Wanneer aan de voorwaarden van deze EOV-bepalingen is voldaan, zijn voor toekenning van eenheidswerking aan het betrokken Europees octrooi geen verdere vertalingen vereist.

33      Voor zover een legitiem doel van algemeen belang zou kunnen worden aangevoerd en aangetoond, dient eraan te worden herinnerd dat een verschil in behandeling op grond van taal bovendien in overeenstemming dient te zijn met het evenredigheidsbeginsel, dat wil zeggen geschikt moet zijn om het beoogde doel te bereiken en niet verder mag gaan dan daarvoor noodzakelijk is (zie arrest Italië/Commissie, C‑566/10 P, EU:C:2012:752, punt 93).

34      Wat in de eerste plaats het doel van de Raad betreft, blijkt uit overweging 16 van de bestreden verordening dat deze verordening een eenvoudige en eenvormige vertaalregeling voor het bij verordening nr. 1257/2012 ingestelde eenheidsoctrooi beoogt in te voeren. In de overwegingen 4 en 5 van de bestreden verordening wordt nader uiteengezet dat overeenkomstig het besluit tot nauwere samenwerking de vertaalregelingen voor eenheidsoctrooien eenvoudig en kosteneffectief moeten zijn. Zij moeten bovendien rechtszekerheid waarborgen, innovatie stimuleren en in het bijzonder ten goede komen aan kleine en middelgrote ondernemingen, alsook de toegang tot het eenheidsoctrooi en tot het octrooistelsel als geheel gemakkelijker, minder kostbaar en rechtszeker maken. Uit het voorgaande volgt dat de bestreden verordening de toegang tot octrooibescherming met name voor kleine en middelgrote ondernemingen wil vergemakkelijken.

35      Het staat buiten kijf dat dit een legitiem doel is. Wanneer een uitvinder zijn uitvinding door octrooiverlening wil beschermen, heeft hij onder meer de keus om de territoriale reikwijdte van de gewenste bescherming te beperken tot een staat dan wel uit te strekken tot meerdere staten. Die keuze wordt gemaakt op basis van een algemene afweging van voor‑ en nadelen van elke optie, die met name ingewikkelde economische schattingen inhoudt met betrekking tot het commerciële belang van bescherming in de verschillende staten in vergelijking met de totale aan octrooiverlening in die staten verbonden kosten, waaronder de vertaalkosten (zie in die zin arrest BASF, C‑44/98, EU:C:1999:440, punt 18).

36      Het door het EOV ingestelde systeem voor bescherming door het Europees octrooi is erg complex en gaat gepaard met zeer hoge kosten voor een aanvrager die zijn uitvinding wil beschermen door verlening van een octrooi dat voor alle lidstaten geldt. Die complexiteit en kosten, die met name het gevolg zijn van het feit dat de houder van een door het EOB verleend Europees octrooi een vertaling van dat octrooi moet overleggen in de officiële taal van de lidstaat waar hij het gevalideerd wil zien, vormen een belemmering voor octrooibescherming in de Unie.

37      Voorts lijdt het geen twijfel dat de voorwaarden waaraan moet worden voldaan overeenkomstig het huidige systeem voor octrooibescherming, zoals dat in het EOV is neergelegd, een negatieve uitwerking hebben op het innovatie‑ en concurrentievermogen van de Europese ondernemingen – en dan vooral van de kleine en middelgrote ondernemingen – die voor het beschermen van hun nieuw ontwikkelde technologieën door middel van octrooien die gelden voor het volledige grondgebied van de Unie, aangewezen zijn op complexe en kostbare procedures, terwijl de in de bestreden verordening vastgestelde talenregeling de toegang tot het eenheidsoctrooi en tot het octrooistelsel als geheel gemakkelijker, minder kostbaar en meer rechtszeker kan maken.

38      In de tweede plaats moet worden nagegaan of de bij de bestreden verordening ingestelde regeling geschikt is om het legitieme doel te bereiken, namelijk de toegang tot octrooibescherming vergemakkelijken.

39      In dit verband moet eraan worden herinnerd dat de bestreden verordening de vertaalregelingen beoogt vast te stellen voor Europese octrooien waaraan overeenkomstig verordening nr. 1257/2012 eenheidswerking wordt verleend. Aangezien het EOB verantwoordelijk is voor het verlenen van Europese octrooien, is de bestreden verordening gebaseerd op de vertaalregelingen die gelden bij het EOB en voorzien in het gebruik van het Duits, het Engels en het Frans. Anders dan voor het Europees octrooi het geval is, verlangt deze verordening echter geen vertaling van het Europees octrooischrift – of zelfs maar van de conclusies ervan – in de officiële taal van elke staat waar het eenheidsoctrooi effect zal sorteren. Bijgevolg kan de regeling die bij de bestreden verordening is ingesteld de toegang tot octrooibescherming daadwerkelijk vergemakkelijken doordat zij de kosten drukt die voortvloeien uit de eisen op het gebied van vertaling.

40      In de derde plaats moet worden nagegaan of de regeling die bij de bestreden verordening is ingesteld, niet verder gaat dan nodig is om het nagestreefde legitieme doel te bereiken.

41      Dienaangaande heeft het Hof in punt 92 van het arrest Kik/BHIM (C‑361/01 P, EU:C:2003:434) er de aandacht op gevestigd dat het evenwicht niet alleen moet worden bewaard tussen de belangen van de marktdeelnemers en het algemeen belang wat de procedurekosten betreft, maar ook tussen de belangen van de aanvragers van intellectuele-eigendomstitels en die van de andere marktdeelnemers met betrekking tot de toegang tot de vertaling van documenten die rechten verlenen of tot procedures waarbij verschillende marktdeelnemers betrokken zijn.

42      Aangaande, ten eerste, het te waarborgen evenwicht tussen de belangen van de marktdeelnemers en het algemeen belang wat de kosten van de procedure voor verlening van eenheidswerking aan het Europees octrooi betreft, moet erop worden gewezen dat de Unie het weliswaar belangrijk vindt dat de meertaligheid in stand wordt gehouden, zoals blijkt uit artikel 3, lid 3, vierde alinea, VEU en artikel 22 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, maar dat de hoge kosten die verbonden zijn aan de verlening van een voor alle lidstaten geldend Europees octrooi, zoals in punt 36 van dit arrest is uiteengezet, een belemmering voor octrooibescherming in de Unie vormen, zodat de vertaalregelingen voor eenheidsoctrooien kosteneffectief moeten zijn.

43      Ten tweede moet erop worden gewezen dat de Raad verschillende regelingen heeft uitgewerkt om het noodzakelijke evenwicht te waarborgen tussen de belangen van de aanvragers van eenheidsoctrooien en die van de andere marktdeelnemers met betrekking tot de toegang tot de vertaling van documenten die rechten verlenen of tot procedures waarbij verschillende marktdeelnemers betrokken zijn.

44      Om te beginnen voorziet artikel 5 van de bestreden verordening, om de toegang tot het eenheidsoctrooi te vergemakkelijken en de aanvragers met name in staat te stellen hun aanvragen bij het EOB in te dienen in om het even welke taal van de Unie, in een compensatieregeling voor de vergoeding, tot een zeker plafond, van de vertaalkosten van bepaalde aanvragers, in het bijzonder kleine en middelgrote ondernemingen, die bij het EOB octrooiaanvragen indienen in een van de officiële talen van de Unie die geen officiële taal van het EOB is.

45      Voorts heeft de Raad, teneinde de nadelen te beperken voor de marktdeelnemers die niet beschikken over middelen om met een bepaalde mate van deskundigheid in het Duits, het Engels of het Frans opgestelde documenten te begrijpen, in artikel 6 van de bestreden verordening een overgangsperiode van ten hoogste twaalf jaar ingesteld, totdat een systeem van hoogwaardige machinevertalingen in alle officiële talen van de Unie beschikbaar is. Tijdens deze overgangsperiode moet een verzoek om eenheidswerking worden ingediend samen met een volledige vertaling van het octrooischrift in het Engels wanneer de proceduretaal Frans of Duits is, of een volledige vertaling van het octrooischrift in een andere officiële taal van de Unie wanneer de proceduretaal Engels is.

46      Ten slotte heeft de Raad, om de marktdeelnemers te beschermen die niet beschikken over middelen om met een bepaalde mate van deskundigheid een van de officiële talen van het EOB te begrijpen, in artikel 4 van de bestreden verordening een aantal bepalingen opgenomen die toepassing vinden in geval van geschil. Die bepalingen beogen dergelijke marktdeelnemers in staat te stellen om, wanneer zij verdacht worden van inbreuk op een eenheidsoctrooi, onder de voorwaarden van dat artikel een volledige vertaling van dat octrooi te verkrijgen. In geval van een geschil over een schadevordering schrijven die bepalingen het aangezochte gerecht voor te beoordelen en in overweging te nemen of de vermeende inbreukmaker te goeder trouw was.

47      Gelet op het voorgaande moet worden geoordeeld dat de bestreden verordening het noodzakelijke evenwicht tussen de verschillende aan de orde zijnde belangen bewaart en bijgevolg niet verder gaat dan nodig is om het nagestreefde legitieme doel te bereiken. Zoals de advocaat-generaal in wezen in de punten 61 tot en met 74 van zijn conclusie heeft uiteengezet, is het besluit van de Raad om bij de vaststelling van de vertaalregelingen voor eenheidsoctrooien slechts te kiezen voor het Duits, het Engels en het Frans – en dus de officiële talen van de Unie verschillend te behandelen – geschikt voor en evenredig aan het met deze verordening nagestreefde legitieme doel.

48      Mitsdien moet het eerste middel worden afgewezen.

 Tweede middel: schending van de beginselen van het arrest Meroni/Hoge Autoriteit (9/56, EU:C:1958:7)

 Argumenten van partijen

49      Het Koninkrijk Spanje betoogt dat de Raad de beginselen van het arrest Meroni/Hoge Autoriteit (9/56, EU:C:1958:7), die nadien in de arresten Romano (98/80, EU:C:1981:104) en Tralli/ECB (C‑301/02 P, EU:C:2005:306) zijn bekrachtigd, heeft geschonden door in de artikelen 5 en 6, lid 2, van de bestreden verordening het beheer van de compensatieregeling voor de vergoeding van de vertaalkosten en de publicatie van de vertalingen in het kader van de overgangsregeling te delegeren aan het EOB.

50      In de eerste plaats wordt die delegatie van bevoegdheden namelijk noch in de considerans van verordening nr. 1257/2012 noch in die van de bestreden verordening objectief gerechtvaardigd.

51      In de tweede plaats blijkt uit het arrest Meroni/Hoge Autoriteit (9/56, EU:C:1958:7) dat de delegatie slechts betrekking kan hebben op duidelijk omschreven uitvoerende bevoegdheden, waarbij er geen ruimte voor beoordeling is en waarvan de uitoefening dus nauwgezet kan worden getoetst aan objectieve, door het delegerende gezag vastgestelde criteria. Dit is in casu niet het geval.

52      Ten eerste geeft artikel 5 van de bestreden verordening het beheer van de compensatieregeling in handen van het EOB, dat naar goeddunken kan beslissen over de uitvoering van het recht op vergoeding van de vertaalkosten waarin die regeling voorziet. Voorts betoogt het Koninkrijk Spanje dat hoewel artikel 9, lid 3, van verordening nr. 1257/2012 de lidstaten de verplichting oplegt te zorgen voor doeltreffende rechtsbescherming tegen de beslissingen die het EOB neemt bij het uitvoeren van de in lid 1 van die bepaling bedoelde taken, en die bevoegdheid in artikel 32, lid 1, onder i), van de EOG-overeenkomst bij uitsluiting aan het eengemaakt octrooigerecht is toegekend, de Europese Octrooiorganisatie immuniteit van rechtsmacht en tenuitvoerlegging geniet, zodat de handelingen van het EOB niet voor rechterlijke toetsing vatbaar zijn.

53      Ten tweede is de in artikel 6, lid 2, van de bestreden verordening bedoelde taak om vertalingen te publiceren, een activiteit waarbij geen sprake is van beoordelingsvrijheid. Toch wordt hierop geen rechterlijk toezicht uitgeoefend.

54      De Raad merkt vooraf op dat het Koninkrijk Spanje niet betwist dat het beheer van de compensatieregeling en de publicatie van de vertalingen taken zijn waarvoor de deelnemende lidstaten, door tussenkomst van het EOB, verantwoordelijk zijn. De uitvoering van het recht van de Unie is in de eerste plaats de zaak van de lidstaten, en voor de taken inzake de compensatieregeling en de publicatie van vertalingen zijn eenvormige uitvoeringsvoorwaarden in de zin van artikel 291, lid 2, VWEU niet noodzakelijk. De beginselen die zijn ontwikkeld in de arresten Meroni/Hoge Autoriteit (9/56, EU:C:1958:7), Romano (98/80, EU:C:1981:104) en Tralli/ECB (C‑301/02 P, EU:C:2005:306) zijn niet relevant. Deze beginselen zijn in ieder geval geëerbiedigd.

55      Interveniënten scharen zich achter de Raad.

 Beoordeling door het Hof

56      Vooraf moet erop worden gewezen dat het Koninkrijk Spanje blijkens zijn stukken stelt dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor de delegatie van bevoegdheden waartoe de Raad in de artikelen 5 en 6, lid 2, van de bestreden verordening zou zijn overgegaan, en dat bijgevolg de beginselen van het arrest Meroni/Hoge Autoriteit (9/56, EU:C:1958:7) zijn geschonden.

57      Dienaangaande moet erop worden gewezen dat volgens de artikelen 5 en 6, lid 2, van de bestreden verordening de deelnemende lidstaten de door hen vastgestelde taken overeenkomstig artikel 9 van verordening nr. 1257/2012 en krachtens artikel 143 EOV opdragen aan het EOB.

58      Blijkens artikel 1, lid 2, van verordening nr. 1257/2012 vormt deze verordening een bijzondere overeenkomst in de zin van artikel 142 EOV, zodat deel IX van dit verdrag, dat de bijzondere overeenkomsten betreft en de artikelen 142 tot en met 149 omvat, daarop van toepassing is.

59      Volgens de artikelen 143 EOV en 145 EOV kan een groep verdragsluitende staten die gebruikmaakt van deel IX van het EOV, taken opdragen aan het EOB.

60      Ter uitvoering van die bepalingen schrijft artikel 9, lid 1, onder d) en f), van verordening nr. 1257/2012 de deelnemende lidstaten voor het EOB te belasten met de publicatie van de in artikel 6 van de bestreden verordening bedoelde vertalingen tijdens de in dat artikel genoemde overgangsperiode en met het beheer van de in artikel 5 van de bestreden verordening bedoelde compensatieregeling voor de terugbetaling van de vertaalkosten.

61      Die taken houden nauw verband met de uitvoering van de bij verordening nr. 1257/2012 ingestelde bescherming door eenheidsoctrooien, waarvoor de vertaalregelingen in de bestreden verordening zijn vastgelegd.

62      Dat het EOB met aanvullende taken wordt belast, is dus het gevolg van het feit dat de deelnemende lidstaten, in hun hoedanigheid van verdragsluitende staten van het EOV, een bijzondere overeenkomst in de zin van artikel 142 EOV hebben gesloten.

63      Aangezien de Raad, anders dan het Koninkrijk Spanje stelt, aan de deelnemende lidstaten of het EOB geen uitvoerende bevoegdheden heeft gedelegeerd die krachtens het Unierecht aan hem zelf toekomen, zijn de beginselen die het Hof in het arrest Meroni/Hoge Autoriteit (9/56, EU:C:1958:7) heeft geformuleerd, niet van toepassing.

64      Mitsdien moet het tweede middel worden afgewezen.

 Derde middel: ontbreken van een rechtsgrondslag voor artikel 4 van de bestreden verordening

 Argumenten van partijen

65      Het Koninkrijk Spanje betoogt dat artikel 4 in de bestreden verordening is opgenomen op basis van een onjuiste rechtsgrondslag, aangezien dit artikel geen betrekking heeft op de „talenregeling” voor een Europese titel in de zin van artikel 118, tweede alinea, VWEU, maar bepaalde procedurele waarborgen in het kader van een gerechtelijke procedure biedt die niet op deze bepaling van het VWEU kunnen worden gebaseerd.

66      De Raad betoogt dat de bestreden verordening wel een talenregeling vaststelt, aangezien erin wordt bepaald welke vertalingen vereist zijn nadat een eenheidsoctrooi is verleend en de eenheidswerking daarvan is geregistreerd. Zo legt artikel 3, lid 1, van deze verordening de talenregeling voor het eenheidsoctrooi vast, daar het met betrekking tot de situatie na registratie van de eenheidswerking bepaalt dat wanneer het octrooischrift van een Europees octrooi overeenkomstig het EOV is gepubliceerd, geen verdere vertalingen vereist zijn. Artikel 4 van deze verordening vult een juridische leemte op, omdat de talenregeling van het EOV niet de taaleisen in geval van geschil regelt. Aangezien de proceduregels van de lidstaten niet door het Unierecht zijn geharmoniseerd, moet er bovendien voor worden gezorgd dat de vermeende inbreukmaker altijd recht heeft op verstrekking van een volledige vertaling van het betrokken eenheidsoctrooi.

67      Interveniënten sluiten zich aan bij de argumenten van de Raad.

 Beoordeling door het Hof

68      Volgens vaste rechtspraak moet de keuze van de rechtsgrondslag van een Uniehandeling berusten op objectieve gegevens die voor rechterlijke toetsing vatbaar zijn. Tot die gegevens behoren met name het doel en de inhoud van die handeling (arresten Commissie/Raad, C‑377/12, EU:C:2014:1903, punt 34 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en Verenigd Koninkrijk/Raad, C‑81/13, EU:C:2014:2449, punt 35).

69      In casu heeft de bestreden verordening volgens de titel en artikel 1 ervan tot doel uitvoering te geven aan nauwere samenwerking op het gebied van de instelling van eenheidsoctrooibescherming met betrekking tot de toepasselijke vertaalregelingen. Blijkens overweging 16 ervan beoogt de bestreden verordening een eenvormige en eenvoudige vertaalregeling voor eenheidsoctrooien in te voeren.

70      Inhoudelijk gesproken bepaalt artikel 3, lid 1, van deze verordening dat, onverminderd de bepalingen inzake vertalingen in geval van geschil en de overgangsbepalingen, er geen verdere vertalingen vereist zijn wanneer het octrooischrift van een Europees octrooi dat eenheidswerking geniet overeenkomstig artikel 14, lid 6, EOV is gepubliceerd. Ingevolge deze laatste bepaling worden Europese octrooischriften in de procestaal gepubliceerd en bevatten zij een vertaling van de conclusies in de beide andere officiële talen van het EOB.

71      Blijkens het voorgaande stelt de bestreden verordening de talenregeling voor het eenheidsoctrooi vast overeenkomstig artikel 118, tweede alinea, VWEU en onder verwijzing naar artikel 14, lid 6, EOV.

72      In dit verband dient in herinnering te worden geroepen dat artikel 118, tweede alinea, VWEU niet verbiedt dat bij de vaststelling van de talenregeling voor een Europese titel wordt verwezen naar de talenregeling van de organisatie waaronder de instantie ressorteert die de titel zal afgeven waaraan eenheidswerking moet worden verleend. Het is overigens irrelevant dat de bestreden verordening de talenregeling voor het eenheidsoctrooi niet uitputtend regelt. Artikel 118, tweede alinea, VWEU verlangt namelijk niet dat de Raad alle aspecten harmoniseert van de talenregeling voor intellectuele-eigendomstitels die op grond van de eerste alinea van dat artikel zijn ingevoerd.

73      Aangaande artikel 4 van de bestreden verordening moet worden vastgesteld dat het rechtstreeks deel uitmaakt van de talenregeling voor het eenheidsoctrooi, aangezien het de bijzondere regels vaststelt voor de vertaling van het eenheidsoctrooi in de specifieke context van een geschil. Daar de talenregeling voor het eenheidsoctrooi bestaat uit alle bepalingen van de bestreden verordening en met name uit de artikelen 3, 4 en 6, die verschillende situaties beogen te regelen, kan artikel 4 van deze verordening, wat de rechtsgrondslag betreft, niet los worden gezien van de overige bepalingen van deze verordening.

74      Gelet op het voorgaande moet het argument van het Koninkrijk Spanje dat artikel 118, tweede alinea, VWEU niet als rechtsgrondslag voor artikel 4 van de bestreden verordening kan dienen, worden afgewezen.

75      Mitsdien moet het derde middel worden afgewezen.

 Vierde middel: schending van het rechtszekerheidsbeginsel

 Argumenten van partijen

76      Het Koninkrijk Spanje betoogt dat de Raad het rechtszekerheidsbeginsel heeft geschonden. Allereerst beperkt de bestreden verordening de toegang die de marktdeelnemers tot informatie hebben, aangezien het octrooischrift van een eenheidsoctrooi slechts in de proceduretaal wordt gepubliceerd, en niet in de andere officiële talen van het EOB. Verder bepaalt deze verordening niet onder welke voorwaarden – met name taalvoorwaarden – het eenheidsoctrooi wordt verleend. Evenmin wordt er met betrekking tot het beheer van de compensatieregeling in vermeld wat het plafond voor de kosten is en hoe dat plafond wordt vastgesteld. Voorts volstaat artikel 4 van de verordening niet om het gebrek aan informatie over het eenheidsoctrooi te verhelpen. De vertaling van het eenheidsoctrooi die moet worden verstrekt in geval van geschil heeft namelijk geen rechtskracht, en die bepaling zegt niet wat de concrete gevolgen zijn in het geval dat de inbreukmaker te goeder trouw heeft gehandeld. Tot slot bestond het systeem van machinevertalingen niet op het moment dat de bestreden verordening werd vastgesteld en is het niet zeker dat dat systeem goed kan werken op een gebied waarop de nauwkeurigheid van de vertaling van cruciaal belang is.

77      De Raad is van mening dat het betoog van het Koninkrijk Spanje geen rekening houdt met de beginselen van indirecte administratie en subsidiariteit, waarop het recht van de Unie is gebaseerd. De bestreden verordening laat het aan de lidstaten over om een concrete regeling te treffen voor aspecten als de compensatieregeling of machinevertalingen. Het beginsel van rechtszekerheid vereist niet dat alle regels tot in de kleinste details in de basisverordening worden vastgesteld; sommige regels kunnen worden bepaald door de lidstaten of vastgesteld in gedelegeerde handelingen of uitvoeringshandelingen. Verder bevat artikel 4, lid 4, van deze verordening de wezenlijke elementen en de criteria voor toepassing ervan door de nationale rechter.

78      Interveniënten scharen zich achter de Raad.

 Beoordeling door het Hof

79      Volgens vaste rechtspraak vereist het rechtszekerheidsbeginsel dat de rechtsregels duidelijk, nauwkeurig en voorzienbaar zijn, zodat de belanghebbenden daaraan houvast hebben in door het Unierecht beheerste rechtssituaties en ‑betrekkingen (zie arresten France Télécom/Commissie, C‑81/10 P, EU:C:2011:811, punt 100 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en LVK – 56, C‑643/11, EU:C:2013:55, punt 51).

80      Ten eerste betwist het Koninkrijk Spanje met zijn argument dat de bestreden verordening de toegang van de marktdeelnemers tot informatie beperkt, eigenlijk de bij deze verordening vastgestelde talenregeling voor zover die niet in de vertaling van het eenheidsoctrooi in alle officiële talen van de Unie voorziet. Dat betoog is in het kader van het eerste middel al afgewezen.

81      Wat ten tweede het argument betreft dat de bestreden verordening niet bepaalt onder welke voorwaarden – met name taalgebonden voorwaarden – eenheidswerking wordt verleend, moet erop worden gewezen dat de lezing van de relevante bepalingen van deze verordening in onderlinge samenhang met die van verordening nr. 1257/2012 schending van het rechtszekerheidsbeginsel uitsluit.

82      Artikel 3, lid 2, van de bestreden verordening bepaalt immers dat een verzoek om eenheidswerking als bedoeld in artikel 9 van verordening nr. 1257/2012 in de proceduretaal wordt ingediend. De proceduretaal wordt in artikel 2, onder b), van de bestreden verordening gedefinieerd als de taal van de procedure voor het EOB, zoals omschreven in artikel 14, lid 3, EOV.

83      Volgens artikel 3, lid 1, van verordening nr. 1257/2012 moet de eenheidswerking worden geregistreerd in het register voor eenheidsoctrooibescherming, dat overeenkomstig artikel 2, onder e), daarvan deel uitmaakt van het door het EOB bijgehouden Europees octrooiregister. Artikel 14, lid 8, EOV bepaalt dat inschrijvingen in het Europees octrooiregister geschieden in de drie officiële talen van het EOB.

84      Wat ten derde de bewering betreft dat geen plafond voor de kosten is bepaald of niet wordt vermeld hoe dat plafond wordt vastgesteld, kan worden volstaan met de constatering waartoe de advocaat-generaal in wezen in de punten 110 en 111 van zijn conclusie is gekomen, namelijk dat volgens artikel 9, lid 2, van verordening nr. 1257/2012 de deelnemende lidstaten in hun hoedanigheid van verdragsluitende staten van het EOV de leiding over en het toezicht op de activiteiten als bedoeld in artikel 9, lid 1, van die verordening verzekeren en hiertoe een beperkte commissie van de raad van bestuur van de Europese Octrooiorganisatie in de zin van artikel 145 EOV instellen, zodat het aan de lidstaten is om in het kader van die beperkte commissie een besluit te nemen over het plafond voor de kosten of de wijze van vaststelling van dat plafond. Derhalve kan in dit verband geen schending van het rechtszekerheidsbeginsel worden geconstateerd.

85      Ten vierde brengt het feit dat slechts het octrooi in de taal waarin het is verleend rechtsgevolgen sorteert en niet de vertaling die overeenkomstig artikel 4 van de bestreden verordening in geval van geschil moet worden verstrekt, geen rechtsonzekerheid teweeg, aangezien de betrokken marktdeelnemers met zekerheid kunnen weten welke de authentieke taal is, waarop zij zich bij de beoordeling van de omvang van de eenheidsoctrooibescherming moeten baseren.

86      Ten vijfde druist ook het feit dat niet wordt gezegd wat de concrete gevolgen zijn in het geval dat de vermeende inbreukmaker te goeder trouw heeft gehandeld, niet in tegen het rechtszekerheidsbeginsel. Integendeel, zoals blijkt uit overweging 9 van de bestreden verordening, biedt dit de bevoegde rechter juist de mogelijkheid om de omstandigheden van het geval in kwestie te beoordelen en onder meer rekening te houden met de vraag of de vermeende inbreukmaker een kleine of middelgrote onderneming is die enkel op lokaal niveau actief is, met de proceduretaal voor het EOB en, tijdens de overgangsperiode, met de samen met het verzoek om eenheidswerking ingediende vertaling.

87      Wat ten zesde het betoog van het Koninkrijk Spanje betreft dat het niet zeker is dat het systeem van machinevertalingen, dat ten tijde van de vaststelling van de bestreden verordening niet operationeel was, goed zal werken, moet worden opgemerkt dat het daarmee in werkelijkheid kritiek formuleert ten aanzien van het besluit van de Uniewetgever om een overgangsperiode van twaalf jaar in te stellen voor de ontwikkeling van het onderdeel van de talenregeling dat betrekking heeft op machinevertalingen van octrooiaanvragen en octrooischriften in alle officiële talen van de Unie. Ook al is het juist dat er geen garantie wordt gegeven dat dit systeem, dat aan het einde van een overgangsperiode operationeel zal zijn, naar behoren zal werken, deze vaststelling vormt geen voldoende grond om de bestreden verordening nietig te verklaren wegens schending van het rechtszekerheidsbeginsel, aangezien het niet mogelijk is om een dergelijke garantie te bieden. Bijgevolg snijdt het argument van het Koninkrijk Spanje geen hout.

88      Een schending van het rechtszekerheidsbeginsel kan derhalve niet worden vastgesteld.

89      Mitsdien moet het vierde middel worden afgewezen.

 Vijfde middel: schending van het beginsel van autonomie van het Unierecht

 Argumenten van partijen

90      Het Koninkrijk Spanje stelt dat artikel 7 van de bestreden verordening in strijd is met het beginsel van autonomie van het Unierecht, omdat het een onderscheid maakt tussen enerzijds de inwerkingtreding van deze verordening en anderzijds de toepassing ervan met ingang van 1 januari 2014, terwijl het tegelijk aangeeft dat deze datum wordt verschoven indien de EOG-overeenkomst niet overeenkomstig artikel 89, lid 1, ervan in werking is getreden. In het onderhavige geval hebben de verdragsluitende staten van de EOG-overeenkomst de bevoegdheid gekregen om de datum te bepalen waarop een norm van de Unie van toepassing wordt, en is bijgevolg de uitoefening van de bevoegdheid van de Unie aan hen overgedragen. Het Koninkrijk Spanje stelt verder dat de door de Raad aangehaalde voorbeelden uit de wetgevingspraktijk relevantie missen.

91      De Raad stelt dat uit de overwegingen 9, 24 en 25 van verordening nr. 1257/2012, gelezen in hun onderlinge samenhang, naar voren komt dat de wetgever van de Unie ter waarborging van de goede werking van het eenheidsoctrooi, de consistentie van de rechtspraak en dus de rechtszekerheid, alsook de kosteneffectiviteit voor de octrooihouders, de politieke keuze heeft gemaakt om voor het eenheidsoctrooi een afzonderlijk gerecht in te stellen, dat moet zijn opgericht vóór het eerste eenheidsoctrooi wordt verleend. Dienaangaande bestaat er geen enkele juridische belemmering voor het leggen van een band tussen het eenheidsoctrooi en het gemeenschappelijk octrooigerecht, wat voldoende is gemotiveerd in de overwegingen 24 en 25 van verordening nr. 1257/2012. Verder kent de wetgevingspraktijk meerdere voorbeelden van een band tussen de toepasselijkheid van een Uniehandeling en een gebeurtenis die van deze handeling losstaat.

92      Interveniënten sluiten zich aan bij de argumenten van de Raad.

 Beoordeling door het Hof

93      Artikel 7, lid 2, van de bestreden verordening bepaalt dat deze verordening „van toepassing [is] met ingang van 1 januari 2014 of, indien dit later is, de datum van de inwerkingtreding van de [EOG-overeenkomst]”.

94      Volgens de rechtspraak van het Hof veronderstelt de rechtstreekse toepasselijkheid van een verordening, waarin artikel 288, tweede alinea, VWEU voorziet, dat zij in werking treedt en ten gunste of ten laste van de rechtssubjecten wordt toegepast zonder dat daartoe enige maatregel tot opneming in het nationale recht is vereist, behalve wanneer de betrokken verordening het aan de lidstaten overlaat zelf de wettelijke, bestuursrechtelijke en financiële maatregelen te nemen die noodzakelijk zijn voor de toepassing van de bepalingen van de verordening (zie arresten Bussone, 31/78, EU:C:1978:217, punt 32, en ANAFE, C‑606/10, EU:C:2012:348, punt 72 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

95      Dat is in casu het geval, aangezien de Uniewetgever het aan de lidstaten heeft overgelaten om, met het oog op de toepasselijkheid van de bepalingen van de bestreden verordening, een aantal maatregelen vast te stellen binnen het rechtskader van het EOV en een gemeenschappelijk octrooigerecht op te richten dat, zoals in de overwegingen 24 en 25 van verordening nr. 1257/2012 is uiteengezet, essentieel is om de goede werking van dat octrooi, de consistentie van de rechtspraak en dus de rechtszekerheid, alsook de kosteneffectiviteit voor de octrooihouders te waarborgen.

96      Gelet op het voorgaande moet het vijfde middel worden afgewezen.

97      Gelet op een en ander moet het beroep in zijn geheel worden verworpen en moet ook het subsidiaire verzoek van het Koninkrijk Spanje om gedeeltelijke nietigverklaring van de bestreden verordening worden afgewezen.

 Kosten

98      Volgens artikel 138, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij verwezen in de kosten, voor zover dat is gevorderd. Daar het Koninkrijk Spanje in het ongelijk is gesteld, dient het overeenkomstig de vordering van de Raad te worden verwezen in zijn eigen kosten en in die van de Raad.

99      Overeenkomstig artikel 140, lid 1, van dat Reglement dragen de lidstaten en de instellingen die in het geding hebben geïntervenieerd, hun eigen kosten.

Het Hof (Grote kamer) verklaart:

1)      Het beroep wordt verworpen.

2)      Het Koninkrijk Spanje draagt behalve de eigen kosten ook die van de Raad van de Europese Unie.

3)      Het Koninkrijk België, de Tsjechische Republiek, het Koninkrijk Denemarken, de Bondsrepubliek Duitsland, de Franse Republiek, het Groothertogdom Luxemburg, Hongarije, het Koninkrijk der Nederlanden, het Koninkrijk Zweden, het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, het Europees Parlement en de Europese Commissie dragen hun eigen kosten.

ondertekeningen


* Procestaal: Spaans.