Language of document :

Hogere voorziening ingesteld op 25 mei 2018 door Caviro Distillerie Srl, Distillerie Bonollo SpA, Distillerie Mazzari SpA and Industria Chimica Valenzana (ICV) SpA tegen het arrest van het Gerecht (Negende kamer) van 15 maart 2018 in zaak T-211/16, Caviro Distillerie e.a./Commissie

(Zaak C-345/18 P)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirantes: Caviro Distillerie Srl, Distillerie Bonollo SpA, Distillerie Mazzari SpA en Industria Chimica Valenzana (ICV) SpA (vertegenwoordiger: R. MacLean, Solicitor)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

het arrest van het Gerecht vernietigen voor zover het Gerecht bij de beoordeling van het tweede middel van rekwirantes’ verzoekschrift ten onrechte op ontoelaatbare wijze zijn eigen argumentatie in de plaats heeft gesteld van die van de Commissie;

het arrest van het Gerecht vernietigen op grond van een kennelijk onjuiste opvatting van het overgelegde bewijsmateriaal met betrekking tot de ontwikkeling en eindsituatie van het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie;

rekwirantes’ twee middel, aangaande gebrekkige beoordeling van het Gerecht van het marktaandeel, toewijzen, zelf uitspraak doen op dit middel en een eindvonnis wijzen;

subsidiair, de zaak terugverwijzen naar het Gerecht om op goede gronden uitspraak te doen op rekwirantes’ middel hieromtrent;

vaststellen dat het Gerecht een kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt en artikel 3, leden 2 en 5, van de basisverordening1 heeft geschonden door te concluderen dat de Commissie geen kennelijke beoordelingsfout had gemaakt bij het vaststellen van haar bevindingen betreffende materiële schade;

vaststellen dat het Gerecht een ontoereikende en tegenstrijdige motivering heeft gegeven; en

de Commissie verwijzen in rekwirantes’ kosten van zowel de onderhavige procedure als de procedure in eerste aanleg.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirantes baseren zich op drie middelen. Alle drie de voor het Hof van Justitie aangevoerde middelen houden verband met het tweede middel dat werd aangedragen voor het Gerecht. De voor het Hof van Justitie aangevoerde middelen luiden samengevat als volgt:

1.    Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door zijn eigen redenering in de plaats te stellen van die van de Commissie bij het beoordelen van het belang van de relatieve en absolute vermindering van het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie, en/of heeft het aan hem voorgelegde bewijs kennelijk onjuist opgevat met betrekking tot de daling van het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie.

2.    Het Gerecht heeft een kennelijke beoordelingsfout gemaakt en artikel 3, leden 2 en 5, van de basisverordening geschonden door te concluderen dat de Commissie geen kennelijke beoordelingsfout had gemaakt bij het vaststellen van haar bevindingen betreffende materiële schade.

3.    Het Gerecht heeft zijn vaststelling hieromtrent gebrekkig gemotiveerd aangezien niet duidelijk is gemaakt waarom de fout van de Commissie bij de beoordeling van het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie niet de nietigverklaring van de bestreden regeling rechtvaardigde, zoals rekwirantes hadden verzocht. Daarnaast was de motivering van het Gerecht tegenstrijdig omdat het had vastgesteld dat de Commissie een fout had begaan bij de beoordeling van het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie maar haar vervolgens toch in het gelijk heeft gesteld.

____________

1 Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (PB 2009, L 343, blz. 51).