Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte di appello di Napoli (Italië) op 14 juni 2018 – I.G.I. Srl / Maria Grazia Cicenia, Mario Di Pierro, Salvatore de Vito, Antonio Raffaele

(Zaak C-394/18)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Corte di appello di Napoli

Partijen in het hoofdgeding

Appellante: I.G.I. Srl

Geïntimeerden: Maria Grazia Cicenia, Mario Di Pierro, Salvatore de Vito, Antonio Raffaele

Prejudiciële vragen

Kunnen de schuldeisers van de gesplitste vennootschap van wie de vorderingen zijn ontstaan vóór de splitsing, maar die het rechtsmiddel van verzet als bedoeld in artikel 2503 BW (dat wil zeggen van het beschermingsinstrument dat is ingevoerd ter uitvoering van artikel 12 van de richtlijn1 ) niet hebben aangewend, de vordering tot vernietiging als bedoeld in artikel 2901 BW instellen nadat de splitsing van kracht is geworden, teneinde de splitsing jegens hen onverbindend te laten verklaren en dus in hun verhaalsmogelijkheden bevoorrecht te worden ten opzichte van de schuldeisers van (een van) de verkrijgende vennootschap(pen) alsmede voorrang te krijgen boven de vennoten van bedoelde vennootschap(pen)?

Heeft het begrip nietigheid als bedoeld in artikel 19 van de richtlijn uitsluitend betrekking op de rechtsvorderingen waarmee aan de splitsingshandeling de geldigheid kan worden ontnomen of ook op die welke, zonder dat zij de geldigheid eraan ontnemen, ertoe leiden dat wordt vastgesteld dat de splitsingshandeling relatief onverbindend is of dat zij niet kan worden tegengeworpen?

____________

1 Zesde richtlijn (82/891/EEG) van de Raad van 17 december 1982 op de grondslag van artikel 54, lid 3, sub g), van het Verdrag betreffende splitsingen van naamloze vennootschappen (PB 1982, L 378, blz. 47).