Language of document :

Arrest van het Hof (Derde kamer) van 7 maart 2018 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Düsseldorf en het Bundesgerichtshof - Duitsland) – flightright GmbH / Air Nostrum, Líneas Aéreas del Mediterráneo SA (C-274/16), Roland Becker / Hainan Airlines Co. Ltd (C-447/16), Mohamed Barkan e.a. / Air Nostrum, Líneas Aéreas del Mediterráneo SA (C-448/16)

(Gevoegde zaken C-274/16, C-447/16 en C-448/16)1

[Prejudiciële verwijzing – Ruimte van vrijheid, veiligheid en recht – Rechterlijke bevoegdheid in burgerlijke en handelszaken – Verordening (EG) nr. 44/2001 – Artikel 5, punt 1 – Verordening (EU) nr. 1215/2012 – Artikel 7, punt 1 – Begrip „verbintenissen uit overeenkomst” – Overeenkomst tot verstrekking van diensten – Rechtstreeks aansluitende vluchten uitgevoerd door verschillende luchtvaartmaatschappijen – Begrip „plaats van uitvoering” – Verordening (EG) nr. 261/2004 – Recht van de luchtreizigers op compensatie bij instapweigering en langdurige vertraging van vluchten – Vordering tot compensatie ingesteld tegen de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert, maar niet op het grondgebied van een lidstaat is gevestigd of waarmee de passagiers geen contractuele band hebben]

Procestaal: Duits

Verwijzende rechters

Amtsgericht Düsseldorf, Bundesgerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: flightright GmbH (C-274/16), Roland Becker (C-447/16), Mohamed Barkan, Souad Asbai, Assia Barkan, Zakaria Barkan, Nousaiba Barkan (C-448/16)

Verwerende partijen: Air Nostrum, Líneas Aéreas del Mediterráneo SA (C-274/16), Hainan Airlines Co. Ltd (C-447/16), Air Nostrum, Líneas Aéreas del Mediterráneo SA (C-448/16)

Dictum

Artikel 5, punt 1, onder b), tweede streepje, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken moet in die zin worden uitgelegd dat het niet van toepassing op een in een derde staat wonende verweerder, zoals de verweerder in het hoofdgeding.

Artikel 5, punt 1, onder a), van verordening nr. 44/2001 moet in die zin moet worden uitgelegd dat het begrip „verbintenissen uit overeenkomst” in de zin van die bepaling mede omvat de vordering tot compensatie wegens langdurige vertraging van rechtstreeks aansluitende vluchten die luchtreizigers op grond van verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91 instellen tegen de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert, maar niet de contractpartij van de betrokken luchtreiziger is.

Artikel 5, punt 1, onder b), tweede streepje, van verordening nr. 44/2001 en artikel 7, punt 1, onder b), tweede streepje, van verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken moeten in die zin worden uitgelegd dat in geval van rechtstreeks aansluitende vluchten de „plaats van uitvoering” van deze vluchten in de zin van deze bepalingen de plaats van aankomst van de tweede vlucht is wanneer de twee vluchten door twee verschillende luchtvaartmaatschappijen worden uitgevoerd en het krachtens verordening nr. 261/2004 ingestelde beroep tot compensatie voor de langdurige vertraging van deze rechtstreeks aansluitende vluchten berust op een incident dat heeft plaatsgevonden bij de eerste vlucht, die is uitgevoerd door een luchtvaartmaatschappij die niet de contractpartij van de betrokken passagiers is.

____________

1 PB C 343 van 19.9.2016.

PB C 428 van 21.11.2016.