Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (België) op 12 december 2016 – X en X/Belgische Staat

(Zaak C-638/16)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Raad voor Vreemdelingenbetwistingen

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: X en X

Verwerende partij: Belgische Staat

Prejudiciële vragen

Zien de „internationale verplichtingen” als bedoeld in artikel 25, lid 1, onder a), van verordening nr. 810/2009 van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode1 op het geheel van rechten die worden gewaarborgd door het Handvest van de grondrechten van de Unie, waaronder in het bijzonder de door de artikelen 4 en 18 gewaarborgde rechten, en hebben zij eveneens betrekking op de verplichtingen waaraan de lidstaten moeten voldoen in het licht van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en artikel 33 van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen?

A. Rekening houdend met het antwoord op de eerste vraag, moet artikel 25, lid 1, onder a), van verordening nr. 810/2009 van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode aldus worden uitgelegd dat een lidstaat waarbij een aanvraag voor een visum met territoriaal beperkte geldigheid is ingediend, onverminderd zijn beoordelingsvrijheid ten aanzien van de omstandigheden van de zaak, het gevraagde visum dient af te geven wanneer een risico op schending van artikel 4 en/of artikel 18 van het Handvest van de grondrechten van de Unie of een andere internationale verplichting waaraan de lidstaat is gebonden, aannemelijk wordt gemaakt?

B. Is het bestaan van banden van de aanvrager met de lidstaat waarbij de visumaanvraag wordt ingediend (bijvoorbeeld familiebanden, gastgezinnen, garantstellingen en sponsors) van invloed op het antwoord op deze vraag?

____________

1 Verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad (Visumcode) (PB 2009, L 243, blz. 1).