Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Giudice di pace di Roma (Italië) op 16 oktober 2017 – Pina Cipollone / Ministero della Giustizia

(Zaak C-600/17)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Giudice di pace di Roma

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Pina Cipollone

Verwerende partij: Ministero della Giustizia

Prejudiciële vragen

Valt de dienstverrichting van de verwijzende vrederechter onder het begrip „werknemer met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd”, als bedoeld in de artikelen 1, lid 3, en 7 van richtlijn 2003/881 , juncto clausule 2 van de raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, waaraan uitvoering is gegeven bij richtlijn 1999/702 , en in artikel 31, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie?

Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, kunnen gewone rechters of beroepsrechters dan voor de toepassing van clausule 4 van de raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, waaraan uitvoering is gegeven bij richtlijn 1999/70, worden aangemerkt als met voor bepaalde tijd tewerkgestelde vrederechters vergelijkbare werknemers in vaste dienst?

Indien de tweede vraag bevestigend wordt beantwoord, vormt het feit dat de procedure voor de aanwerving in vaste dienst van gewone rechters verschilt van de wettelijke selectieprocedures voor de aanwerving voor bepaalde tijd van vrederechters dan een objectieve reden in de zin van clausule 4, punt 1 en/of punt 4, van de raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, waaraan uitvoering is gegeven bij richtlijn 1999/70/EG, die rechtvaardigt dat – in de vaste rechtspraak van de Corte di Cassazione, verenigde kamers, in arrest nr. 13721/2017 en van de Consiglio di Stato in advies nr. 464/2017 van 8 april 2017 – voor vrederechters die, als verzoekster in casu, werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd zijn, niet dezelfde arbeidsvoorwaarden worden toegepast als voor vergelijkbare gewone rechters in vaste dienst, en tevens rechtvaardigt dat geen maatregelen zijn getroffen om te voorkomen dat misbruik wordt gemaakt van overeenkomsten voor bepaalde tijd en dit misbruik te bestraffen, zoals bepaald in clausule 5 van voornoemde raamovereenkomst, waaraan uitvoering is gegeven bij richtlijn 1999/70/EG, en dat geen toepassing is gegeven aan de nationale omzettingsbepalingen? Daarenboven bestaat er in de interne rechtsorde geen fundamenteel beginsel of grondwettelijk voorschrift dat discriminatie op het vlak van arbeidsvoorwaarden of het strenge verbod om de arbeidsverhouding van vrederechters om te zetten in een arbeidsverhouding voor onbepaalde tijd, zou kunnen rechtvaardigen, ook in het licht van de vorige interne wettelijke regeling (wet nr. 217/1974), die reeds voorzag in de egalisatie en de stabilisering van de arbeidsvoorwaarden van de honoraire magistraten (met name ere-vicevoorzitters).

Is het in een situatie als de onderhavige hoe dan ook in strijd met artikel 47, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en met het Unierechtelijke begrip van een onafhankelijke en onpartijdige rechter, dat een vrederechter, die er in abstracto belang bij heeft dat het geding wordt beslecht in het voordeel van de verzoeker wiens enige activiteit bestaat uit de uitoefening van dezelfde rechtsprekende functie, in de plaats treedt van de rechter die in Italië wettelijk bevoegd is voor de beslechting van arbeidsconflicten in het algemeen of geschillen van gewone rechters, omdat de hoogste nationale rechter – de Corte di Cassazione in verenigde kamers – de effectieve bescherming van de gevraagde rechten die in het Unierecht zijn vastgelegd, weigert te waarborgen, zodat de wettelijk bevoegde rechter (Tribunale del lavoro [arbeidsgerecht] of de TAR [Tribunale amministrativo regionale]) verplicht is, indien daartoe verzocht, zich onbevoegd te verklaren om het gevraagde recht toe te kennen, ook al vindt het betrokken recht – zoals de betaalde vakantie waarom in casu is verzocht – zijn grondslag in het primaire en afgeleide recht van de Europese Unie, dat bindend is voor en voorrang heeft boven de Italiaanse rechtsorde? Indien het Hof vaststelt dat artikel 47 van het Handvest is geschonden, welke zijn dan de interne maatregelen waarmee kan worden voorkomen dat de schending van de bepaling van afgeleid Unierecht in de onderhavige zaak bovendien tot gevolg heeft dat in de interne rechtsorde de bescherming van de Unierechtelijke grondrechten volledig wordt ontzegd?

____________

1     Richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd (PB 2003, L 299, blz. 9).

2     Richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd (PB 1999, L 175, blz. 43).