Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Supreme Court of the United Kingdom (Verenigd Koninkrijk) op 20 oktober 2017 – Peter Bosworth, Colin Hurley / Arcadia Petroleum Limited e.a.

(Zaak C-603/17)

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

Supreme Court of the United Kingdom

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Peter Bosworth, Colin Hurley

Verwerende partijen: Arcadia Petroleum Limited e.a.

Prejudiciële vragen

1.    Wat is de juiste toets om vast te stellen of een door een werkgever tegen een werknemer of een voormalige werknemer (hierna: „een werknemer”) aangevoerde vordering een individuele verbintenis uit arbeidsovereenkomst vormt, als bedoeld in Afdeling 5 van Titel II (artikelen 18-21) van het Verdrag van Lugano?

1)    Volstaat het voor een door een werkgever tegen een werknemer aangevoerde vordering om onder de artikelen 18 tot en met 21 te vallen, dat de verweten handelwijze door de werkgever eveneens zou kunnen zijn aangevoerd als schending van de individuele arbeidsovereenkomst door de werknemer – zelfs indien de feitelijk door de werkgever aangevoerde vordering niet steunt op of klaagt over schending van deze overeenkomst, of deze schending aanvoert, maar (bijvoorbeeld) is aangevoerd op een of meerdere van de verschillende gronden, die zijn aangeduid in de punten 26 en 27 van de uiteenzetting van de feiten en de punten van geschil?

2)    Subsidiair, is de juiste toets dat een door een werkgever tegen een werknemer aangevoerde vordering alleen onder de artikelen 18 tot en met 21 valt, indien de verplichting waarop de vordering feitelijk is gebaseerd, een verplichting uit de arbeidsovereenkomst is? Indien dat de juiste toets is, volgt daaruit dan dat een vordering die alleen is [Or. 11] gebaseerd op schending van een verplichting die onafhankelijk van de overeenkomst is ontstaan (en, indien relevant, geen verplichting is waarmee de werknemer „vrijwillig heeft ingestemd”) niet onder Afdeling 5 valt?

3)    Indien geen van de bovenstaande toetsen de juiste is, wat is dan de juiste toets?

2.    Wanneer een vennootschap en een natuurlijke persoon een „overeenkomst” (als bedoeld in artikel 5, punt 1, van het Verdrag) aangaan, in hoeverre moet er dan sprake zijn van ondergeschiktheid tussen de vennootschap en de natuurlijke persoon, opdat deze overeenkomst een „individuele arbeidsovereenkomst” vormt voor de toepassing van Afdeling 5? Kan er sprake zijn van een dergelijke ondergeschiktheid wanneer de natuurlijke persoon de voorwaarden van zijn overeenkomst met de vennootschap kan vaststellen (en vaststelt) en controle en vrijheid heeft aangaande de dagelijkse gang van zaken van de vennootschap en het verrichten van zijn eigen taken, maar de aandeelhouder(s) van de vennootschap de bevoegdheid hebben om de beëindiging van het dienstverband te bewerkstelligen?

3.    Indien Afdeling 5 van Titel II van het Verdrag van Lugano alleen toepasselijk is op vorderingen die, zonder Afdeling 5, onder artikel 5, punt 1, van het Verdrag van Lugano zouden vallen, wat is dan de juiste toets om vast te stellen of een vordering onder artikel 5, punt 1, valt?

1)    Is de juiste toets dat een vordering onder artikel 5, punt 1, valt, indien de verweten handelwijze geldend zou kunnen worden gemaakt als schending van de overeenkomst, zelfs wanneer de door de werkgever feitelijk aangevoerde vordering niet steunt op of klaagt over schending van de overeenkomst, of deze schending aanvoert?

2)    Subsidiair, is de juiste toets dat een vordering alleen onder artikel 5, punt 1, valt indien de verplichting waarop deze feitelijk is gebaseerd, een contractuele verplichting is? Indien dat de juiste toets is, volgt daaruit dan dat een vordering die alleen is gebaseerd op schending van een verplichting die onafhankelijk van de overeenkomst is ontstaan (en, indien relevant, geen verplichting is waarmee verweerder „vrijwillig heeft ingestemd”) niet onder artikel 5, punt 1, valt?

(3)    Indien geen van de bovenstaande toetsen de juiste is, wat is dan de juiste toets?

4.    In omstandigheden waarin:

1)    vennootschappen A en B beide deel uitmaken van een groep van vennootschappen;

2)    verweerder X feitelijk de taak van CEO van deze groep vennootschappen verricht (zoals Bosworth deed voor de Arcadia Group; [Or. 12] Feiten en punten van geschil, punt 14); X werkzaam is bij een vennootschap van de groep, vennootschap A (en aldus een werknemer van vennootschap A is) (zoals Bosworth in de uiteengezette omstandigheden van tijd tot tijd was; Feiten en punten van geschil, punt 15); en niet overeenkomstig nationaal recht werkzaam is bij vennootschap B;

3)    vennootschap A vorderingen instelt tegen X en deze vorderingen onder de artikelen 18 tot en met 21 vallen; en

4)    de andere vennootschap van de groep, vennootschap B, eveneens vorderingen instelt tegen X, met betrekking tot een soortgelijke handelwijze als die welke de grond vormt waarop de vordering van vennootschap A tegen X is gebaseerd;

wat is de juiste toets om vast te stellen of de vordering van vennootschap B onder Afdeling 5 valt? Meer in het bijzonder:

1)    Is het antwoord afhankelijk van de vraag of er, zoals tussen X en vennootschap B, sprake was een „individuele arbeidsovereenkomst” als bedoeld in Afdeling 5 en, zo ja, wat is dan de juiste toets om vast te stellen of er sprake was van een dergelijke overeenkomst?

2)    Moet vennootschap B worden beschouwd als de „werkgever” van X voor de toepassing van Afdeling 5 van Titel II van het Verdrag, en/of vallen de vorderingen van vennootschap B tegen X (in punt 4, punt 4, hierboven) onder de artikelen 18 tot en met 21, op dezelfde wijze als de vorderingen van vennootschap A onder de artikelen 18 tot en met 21 vallen? Meer in het bijzonder:

a)    valt de vordering van vennootschap B alleen onder artikel 18 indien de verplichting waarop deze feitelijk is gebaseerd, een verplichting is uit de arbeidsovereenkomst tussen vennootschap B en X?

b)    Subsidiair, valt de vordering onder artikel 18 indien de in de vordering verweten handelwijze schending van een verplichting uit de arbeidsovereenkomst tussen vennootschap A en X zou hebben gevormd?

3)    Indien geen van de bovenstaande toetsen de juiste is, wat is dan de juiste toets?

____________