Language of document :

Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 9 juli 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Raad van State - Nederland) – Minister van Buitenlandse Zaken / K, A

(Zaak C-153/14)1

(Prejudiciële verwijzing – Richtlijn 2003/86/EG – Artikel 7, lid 2 – Gezinshereniging – Integratievoorwaarden – Nationale regeling op grond waarvan gezinsleden van een derdelander die rechtmatig in de betrokken lidstaat verblijft, met goed gevolg een inburgeringsexamen moeten afleggen om te kunnen binnenkomen op het grondgebied van die lidstaat – Kosten van een dergelijk examen – Verenigbaarheid)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Raad van State

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Minister van Buitenlandse Zaken

Verwerende partijen: K, A

Dictum

Artikel 7, lid 2, eerste alinea, van richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging moet in die zin worden uitgelegd dat de lidstaten van derdelanders mogen verlangen dat zij, voordat hun toestemming voor toegang tot en verblijf op hun grondgebied wordt verleend uit hoofde van gezinshereniging, met goed gevolg een inburgeringsexamen als aan de orde in de hoofdgedingen afleggen, dat de beoordeling omvat van basiskennis van zowel de taal als de samenleving van de betrokken lidstaat en waarvoor verschillende kosten moeten worden voldaan, mits de toepassingsvoorwaarden voor een dergelijke verplichting de uitoefening van het recht op gezinshereniging niet onmogelijk of uiterst moeilijk maken. In omstandigheden als die van de hoofdgedingen maken deze voorwaarden de uitoefening van het recht op gezinshereniging onmogelijk of uiterst moeilijk, daar zij niet toelaten dat rekening wordt gehouden met bijzondere omstandigheden die er objectief aan in de weg staan dat de belanghebbenden dat examen met goed gevolg kunnen afleggen, en daar zij het bedrag van de kosten in verband met een dergelijk examen te hoog vaststellen.

____________

1 PB C 194 van 24.6.2014.