Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Varhoven kasatsionen sad (Bulgarije) op 22 mei 2017 – Wiemer & Trachte GmbH (insolvent verklaard) / Zhan Oved Tadzher

(Zaak C-296/17)

Procestaal: Bulgaars

Verwijzende rechter

Varhoven kasatsionen sad

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Wiemer & Trachte GmbH (insolvent verklaard)

Verwerende partij: Zhan Oved Tadzher

Prejudiciële vragen

1.    Dient artikel 3, lid 1, van verordening (EU) nr. 1346/20001 van de Raad van 29 mei 2000 betreffende insolventieprocedures aldus te worden uitgelegd dat de bevoegdheid van de rechterlijke instanties van de lidstaat waar de insolventieprocedure is geopend, voor een actio pauliana tegen een verweerder die zijn zetel of woonplaats in een andere lidstaat heeft, een exclusieve bevoegdheid is, of is de curator in het geval van artikel 18, lid 2, van de verordening bevoegd om een actio pauliana bij een rechter in de lidstaat in te stellen waar verweerder zijn zetel of woonplaats heeft, als de actio pauliana van de curator wordt gebaseerd op een beschikking over roerende goederen die in de andere lidstaat heeft plaatsgevonden?

2.    Geldt de in artikel 24, lid 2, juncto lid 1 van verordening nr. 1346/2000 voorziene bevrijding voor de uitvoering in een lidstaat van een verbintenis ten voordele van de schuldenaar die is verricht via de bestuurder van een in deze lidstaat ingeschreven vestiging van de schuldplichtige vennootschap, als op het moment van uitvoering in een andere lidstaat een verzoek was ingediend tot opening van de insolventieprocedure betreffende de schuldenaar en een voorlopige curator was aangewezen, maar nog niet was beslist over de opening van de insolventieprocedure?

3.    Is artikel 24, lid 1, van verordening nr. 1346/2000 over de uitvoering van een verbintenis van toepassing op de betaling van een geldbedrag aan de schuldenaar, als de oorspronkelijke overmaking van dit bedrag door de schuldenaar aan de betaler volgens het nationale recht van de insolventierechter als ongeldig wordt beschouwd en de ongeldigheid voortvloeit uit de opening van de insolventieprocedure?

4.    Geldt het in artikel 24, lid 2, van verordening nr. 1346/2000 vastgestelde vermoeden dat degene die de verbintenis heeft uitgevoerd, niet op de hoogte was van de opening van de insolventieprocedure, als de in artikel 21, lid 2, tweede volzin, van de verordening genoemde autoriteiten niet de vereiste maatregelen hebben getroffen om te verzekeren dat de beslissingen van de insolventierechter waarbij een voorlopige curator is aangewezen en tevens is bevolen dat beschikkingshandelingen door de vennootschap slechts met toestemming van de voorlopige curator geldig zijn, openbaar worden gemaakt in het register van de lidstaat waar de schuldenaar een vestiging heeft, wanneer de lidstaat waar zich de zetel van de vestiging bevindt, de openbaarmaking van deze beslissingen verplicht stelt, hoewel die lidstaat deze overeenkomstig artikel 25 juncto artikel 16 van de verordening erkent?

____________

1 PB 2000, L 160, blz. 1.