Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Budai Központi Kerületi Bíróság (Hongarije) op 4 mei 2017 – VE / WD

(Zaak C-232/17)

Procestaal: Hongaars

Verwijzende rechter

Budai Központi Kerületi Bíróság

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: VE

Verwerende partij: WD

Prejudiciële vragen

Moeten de in de twintigste overweging van richtlijn 93/131 bedoelde gelegenheid die de consument dient te krijgen om kennis te nemen van alle bedingen en het in artikel 4, lid 2, en artikel 5 daarvan vervatte vereiste van een duidelijke en begrijpelijke formulering aldus worden uitgelegd dat contractuele bedingen niet oneerlijk zijn wanneer de consument pas kennis kan nemen van essentiële bestanddelen van de leningsovereenkomst (het voorwerp van de overeenkomst, namelijk het bedrag van de lening, de aflossingstermijnen en de rente) nadat de overeenkomst is gesloten (niet wegens een objectieve noodzaak, maar krachtens een beding in die zin dat door de beroepshalve handelende contractpartij is opgesteld en opgenomen in de algemene contractuele bedingen en waarover niet afzonderlijk is onderhandeld), middels een eenzijdige wilsverklaring van de beroepshalve handelende contractpartij (die evenwel wordt aangemerkt als zijnde een onderdeel van de overeenkomst), die juridisch bindend is voor de consument?

Moeten de in de twintigste overweging van richtlijn 93/13 bedoelde gelegenheid die de consument dient te krijgen om kennis te nemen van alle bedingen en het in artikel 4, lid 2, en artikel 5 daarvan vervatte vereiste van een duidelijke en begrijpelijke formulering aldus worden uitgelegd dat contractuele bedingen niet oneerlijk zijn wanneer de leningsovereenkomst essentiële bestanddelen (het voorwerp van de overeenkomst, namelijk het bedrag van de lening, de aflossingstermijnen en de rente) weliswaar meedeelt, maar onder vermelding dat die mededeling slechts „ter informatie” geschiedt, zonder te preciseren of de ter informatie verstrekte gegevens juridisch bindend zijn dan wel of daaruit rechten en verplichtingen kunnen voortvloeien?

Moeten de in de twintigste overweging van richtlijn 93/13 bedoelde gelegenheid die de consument dient te krijgen om kennis te nemen van alle bedingen en het in artikel 4, lid 2, en artikel 5 daarvan vervatte vereiste van een duidelijke en begrijpelijke formulering aldus worden uitgelegd dat contractuele bedingen niet oneerlijk zijn wanneer de leningsovereenkomst essentiële bestanddelen vastlegt in onjuiste termen, met name wanneer een op een vreemde valuta gebaseerde leningsovereenkomst (waarbij de uit de leningsovereenkomst voortvloeiende vorderingen in een vreemde munt worden vastgesteld en geboekt – hierna: „rekenmunt” – en de verplichting tot betaling van die vorderingen wordt nagekomen in de nationale munt – hierna: „betaalmunt”)

(1)    als bedrag van de lening aanmerkt:

–    het in de rekenmunt uitgedrukte bedrag van een doorlopend krediet; of

–    het in de rekenmunt bepaalde maximumbedrag van de lening; of

–    de in de betaalmunt bepaalde, door de consument aangevraagde financiering, of

–    het in de betaalmunt bepaalde maximaal uitbetaalbare bedrag?

(2)    als aflossingstermijnen aanmerkt: het voorzienbare maximumbedrag van de aflossingstermijnen, uitgedrukt in de rekenmunt en/of de betaalmunt?

Moeten de in de twintigste overweging van richtlijn 93/13 bedoelde gelegenheid die de consument dient te krijgen om kennis te nemen van alle bedingen en het in artikel 4, lid 2, en artikel 5 daarvan vervatte vereiste van een duidelijke en begrijpelijke formulering aldus worden uitgelegd dat contractuele bedingen niet oneerlijk zijn wanneer in een op een vreemde valuta gebaseerde leningsovereenkomst het voorwerp van de overeenkomst, namelijk het bedrag van de lening en de aflossingstermijnen (niet wegens een objectieve noodzaak, maar krachtens een beding in die zin dat door de beroepshalve handelende contractpartij is opgesteld en opgenomen in de algemene contractuele bedingen en waarover niet afzonderlijk is onderhandeld),

(1)    in de rekenmunt wordt bepaald als een concreet bedrag (dat uitsluitend bestaat uit een reeks cijfers tussen 0 en 9), en in de betaalmunt slechts wordt bepaald in de vorm van een eenduidige berekeningsmethode?

(2)    in de betaalmunt wordt bepaald als een concreet bedrag en in de rekenmunt slechts wordt bepaald in de vorm van een eenduidige berekeningsmethode?

(3)    zowel in de rekenmunt als in de betaalmunt slechts wordt bepaald in de vorm van een eenduidige berekeningsmethode?

(4)    in de rekenmunt helemaal niet wordt bepaald en in de betaalmunt slechts wordt bepaald in de vorm van een eenduidige berekeningsmethode?

(5)    in de betaalmunt helemaal niet wordt bepaald en in de rekenmunt slechts wordt bepaald in de vorm van een eenduidige berekeningsmethode?

4.1.    Blijft, in de context van vraag 4 (5) hiervóór, ingeval het niet nodig is dat op het ogenblik waarop de leningsovereenkomst wordt gesloten, een concreet bedrag wordt bepaald en in de overeenkomst wordt opgenomen, de mogelijkheid gewaarborgd om het bedrag van de lening bij de sluiting van de overeenkomst eenduidig te berekenen wanneer (niet wegens een objectieve noodzaak, maar krachtens een beding in die zin dat door de beroepshalve handelende contractpartij is opgesteld en opgenomen in de algemene contractuele bedingen en waarover niet afzonderlijk is onderhandeld),

(1)    de leningsovereenkomst het concrete bedrag van de lening in geen van beide valuta vermeldt;

(2)    de leningsovereenkomst in de betaalmunt de concrete door de consument aangevraagde financiering of het concrete maximaal uitbetaalbare bedrag vermeldt;

(3)    de leningsovereenkomst in de betaalmunt geen opgave doet van het bedrag van de lening in de vorm van een eenduidige berekeningsmethode, en verder

(4)    in verband met de eenduidige berekening van het bedrag van de lening in de rekenmunt, het in de leningsovereenkomst genoemde berekeningselement niet precies is, maar louter een maximumbedrag (de concrete door de consument aangevraagde financiering of het concrete maximaal uitbetaalbare bedrag, uitgedrukt in de betaalmunt)?

4.2.

4.2.1.        Ingeval het niet nodig is dat bij de sluiting van de leningsovereenkomst concrete bedragen worden bepaald en in de overeenkomst worden opgenomen, is het dan met het oog op de eenduidige berekening

(1)    rechtens vereist dat in de leningsovereenkomst het voorwerp van de overeenkomst, dat wil zeggen het bedrag van de lening en van de aflossingstermijnen – bij producten met een variabele rentevoet: het bedrag van de aflossingstermijnen gedurende de eerste renteperiode –, wordt vermeld in de vorm van een berekeningsmethode op basis waarvan die bedragen op het ogenblik van sluiting van de overeenkomst eenduidig kunnen worden berekend, of

(2)    is het voldoende dat de leningsovereenkomst op het ogenblik van de sluiting ervan objectief identificeerbare parameters bevat op basis waarvan die gegevens (het voorwerp van de overeenkomst en de aflossingstermijnen) op een later tijdstip kunnen worden berekend (dat wil zeggen dat in de leningsovereenkomst – ten tijde van de sluiting – enkel de parameters worden vastgelegd waarmee die eenduidige berekening in de toekomst kan worden gemaakt)?

4.2.2.        Indien het voldoende is dat het voorwerp van de overeenkomst, dat wil zeggen het bedrag van de lening en van de aflossingstermijnen – bij producten met een variabele rentevoet: het bedrag van de aflossingstermijnen gedurende de eerste renteperiode –, in de rekenmunt kan worden berekend op een toekomstig tijdstip, dient dat toekomstige tijdstip (dat logischerwijs ook het moment is waarop het bedrag van de contractuele vorderingen in de rekenmunt worden bepaald) dan bij de sluiting van de overeenkomst daarin objectief te worden vastgelegd of behoort de bepaling van dat toekomstige tijdstip tot de uitsluitende discretionaire bevoegdheid van de beroepshalve handelende contractpartij?

4.3.    Moet het bij producten met een periodiek variabele rentevoet voldoende en dus niet oneerlijk worden geacht dat de concrete bedragen van de aflossingstermijnen en/of de methode voor eenduidige berekening daarvan worden bepaald (en opgenomen in de leningsovereenkomst bij de sluiting daarvan) in de rekenmunt en/of de betaalmunt voor de eerste renteperiode binnen de looptijd van de overeenkomst, of is het rechtens vereist dat de methode voor eenduidige berekening in de rekenmunt en/of de betaalmunt wordt vastgesteld (en opgenomen in de leningsovereenkomst bij de sluiting daarvan) voor alle renteperiodes binnen de looptijd van de overeenkomst?

4.4.    Kan eenduidige berekening uitsluitend op basis van de betrokken wiskundige formule op een niet-oneerlijke wijze worden verzekerd, of kan ook een andere methode worden toegepast?

4.4.1.        Als eenduidige berekening op een niet-oneerlijke wijze niet alleen door middel van de betrokken wiskundige formule kan worden verzekerd, kan met het oog daarop dan ook een voldoende nauwkeurige tekstuele beschrijving worden gebruikt?

4.4.2.        Als eenduidige berekening op een niet-oneerlijke wijze niet alleen door middel van de betrokken wiskundige formule kan worden verzekerd, kan met het oog daarop dan ook gebruik worden gemaakt van technische termen (bijvoorbeeld annuïteit, lineaire afschrijving), zonder dat daarbij toelichting wordt gegeven?

____________

1 Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (PB 1993, L 95, blz. 29).