Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Köln (Duitsland) op 20 juli 2017 – GS / Bundeszentralamt für Steuern

(Zaak C-440/17)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Finanzgericht Köln

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: GS

Verwerende partij: Bundeszentralamt für Steuern

Prejudiciële vragen

I)    Verzet artikel 49 VWEU, gelezen in samenhang met artikel 54 VWEU, zich tegen een nationale fiscale bepaling zoals die in het hoofdgeding, die een buitenlandse moedermaatschappij waarvan de enige aandeelhouder een in het binnenland gevestigde kapitaalvennootschap is, ontheffing van vermogensbelasting over winstuitkeringen ontzegt,

indien daarin een deelneming wordt gehouden door personen die geen recht op teruggaaf of vrijstelling zouden hebben wanneer zij die inkomsten direct zouden verwerven, en de door de buitenlandse vennootschap in het desbetreffende boekjaar gerealiseerde bruto-inkomsten niet afkomstig zijn uit een eigen economische activiteit, en

1.    er voor deze inkomsten geen economische of andere relevante redenen zijn om een buitenlandse moedermaatschappij in te schakelen of

2.    de buitenlandse vennootschap niet aan het algemene economische verkeer deelneemt met bedrijfsmatige activiteiten die bij haar bedrijfsdoelstelling passen,

terwijl voor in het binnenland gevestigde moedermaatschappijen ontheffing van de vermogensbelasting wel mogelijk is zonder dat de bovengenoemde voorwaarden daarbij bepalend zijn?

II)    Dient artikel 1, lid 2, van de moeder-dochter-richtlijn1 aldus te worden uitgelegd dat deze bepaling zich ertegen verzet dat een lidstaat een regeling vaststelt die een buitenlandse moedermaatschappij waarvan de enige aandeelhouder een in het binnenland gevestigde vennootschap is, ontheffing van vermogensbelasting over winstuitkeringen ontzegt,

indien daarin een deelneming wordt gehouden door personen die geen recht op teruggaaf of vrijstelling zouden hebben wanneer zij die inkomsten direct zouden verwerven, en de door de buitenlandse vennootschap in het desbetreffende boekjaar gerealiseerde bruto-inkomsten niet afkomstig zijn uit een eigen economische activiteit, en

1.    er voor deze inkomsten geen economische of andere relevante redenen zijn om een buitenlandse moedermaatschappij in te schakelen of

2.    de buitenlandse vennootschap niet aan het algemene economische verkeer deelneemt met bedrijfsmatige activiteiten die bij haar bedrijfsdoelstelling passen?

____________

1 Richtlijn 2011/96/EU van de Raad van 30 november 2011 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende lidstaten (PB 2011, L 345, blz. 8); voorheen richtlijn 90/435/EEG van de Raad van 23 juli 1990 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende lidstaten (PB 1990, L 225, blz. 6).