Language of document :

Hogere voorziening ingesteld op 25 juli 2017 door de Europese Unie, vertegenwoordigd door het Hof van Justitie van de Europese Unie, tegen het arrest van het Gerecht (Derde kamer – uitgebreid) van 7 juni 2017 in zaak T-673/15, Guardian Europe/Europese Unie

(Zaak C-447/17 P)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Europese Unie, vertegenwoordigd door het Hof van Justitie van de Europese Unie (vertegenwoordigers: J. Inghelram en K. Sawyer, gemachtigden)

Andere partijen in de procedure: Guardian Europe Sàrl, Europese Unie, vertegenwoordigd door de Europese Commissie

Conclusies

Rekwirante verzoekt het Hof:

punt 1 van het dictum van het bestreden arrest te vernietigen;

de vordering in eerste aanleg van Guardian Europe om uit hoofde van bankgarantiekosten een bedrag van 936 000 EUR te ontvangen als vergoeding voor de schade die zij zou hebben geleden als gevolg van een schending van de verplichting om binnen een redelijke termijn uitspraak te doen in zaak T-82/08, ongegrond te verklaren; of, louter subsidiair, die vergoeding te verminderen tot een bedrag van 299 251,64 EUR, vermeerderd met compensatoire rente, bij de berekening waarvan rekening wordt gehouden met het feit dat bedoeld bedrag bestaat uit verschillende bedragen die op verschillende tijdstippen verschuldigd werden;

Guardian Europe te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Tot staving van de hogere voorziening voert rekwirante vier middelen aan.

Met het eerste middel wordt aangevoerd dat er sprake is van een onjuiste rechtsopvatting bij de uitlegging van de verjaringsregels die van toepassing zijn in geval van een doorlopend verlies, aangezien het Gerecht heeft geoordeeld dat vermeende, in de betaling van bankgarantiekosten bestaande materiële schade die zich meer dan vijf jaar voor de instelling van het beroep tot schadevergoeding heeft voorgedaan, niet was verjaard.

Met het tweede middel wordt aangevoerd dat er sprake is van een onjuiste rechtsopvatting bij de uitlegging van het begrip causaal verband, aangezien het Gerecht heeft geoordeeld dat de schending van de verplichting om binnen een redelijke termijn uitspraak te doen de beslissende oorzaak was van de gestelde materiële schade, bestaande in de betaling van bankgarantiekosten, terwijl volgens vaste rechtspraak de eigen beslissing van een onderneming om een boete niet te betalen tijdens een procedure voor de rechterlijke instanties van de Europese Unie, de beslissende oorzaak is voor de betaling van dergelijke kosten.

Met het derde middel wordt aangevoerd dat er sprake is van een onjuiste rechtsopvatting bij de vaststelling van de periode tijdens welke de vermeende materiële schade zich heeft voorgedaan, alsook van het ontbreken van een motivering, doordat het Gerecht heeft geoordeeld, zonder dit te motiveren, dat het tijdvak waarin de vermeende materiële schade bestaande in de betaling van de kosten voor een bankgarantie zich heeft voorgedaan, zou kunnen verschillen van het tijdvak waarin het het bestaan van het onrechtmatig gedrag dat die schade zou hebben veroorzaakt, had gesitueerd.

Met het vierde middel wordt aangevoerd dat er sprake is van een onjuiste rechtsopvatting door overcompensatie bij de toekenning van compensatoire rente, doordat het Gerecht de verzoekende partij over een bedrag compensatoire rente heeft toegekend vanaf een datum waarop zij dat bedrag nog niet hoefde te betalen.

____________