Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Supreme Court of the United Kingdom (Verenigd Koninkrijk) op 19 februari 2018 – SM / Entry Clearance Officer, UK Visa Section

(Zaak C-129/18)

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

Supreme Court of the United Kingdom

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: SM

Verwerende partij: Entry Clearance Officer, UK Visa Section

Interveniënten: Coram Children’s Legal Centre (CCLC) en Centre for Advice on Individual Rights in Europe (AIRE)

Prejudiciële vragen

Is een kind dat uit hoofde van „kafala” of een vergelijkbare regeling in de wetgeving van zijn of haar land van oorsprong onder de vaste wettelijke voogdij van een of meer burgers van de Unie valt, een „rechtstreekse bloedverwant in neergaande lijn” in de zin van artikel 2, punt 2, onder c), van richtlijn 2004/381 ?

Kunnen andere bepalingen van die richtlijn, met name de artikelen 27 en 35 ervan, aldus worden uitgelegd dat zij die kinderen de toegang weigeren indien deze kinderen slachtoffer van uitbuiting, mishandeling of kinderhandel zijn of dreigen te worden?

Is een lidstaat die een kind dat feitelijk geen bloedverwant in neergaande lijn van een onderdaan van de Europese Economische Ruimte (EER) is, eventueel wil erkennen als „rechtstreekse bloedverwant in neergaande lijn” in de zin van artikel 2, punt 2, onder c), gerechtigd om vóór die erkenning eerst te onderzoeken of tijdens de procedures om het kind onder het gezag of de voogdij van die EER-onderdaan te plaatsen, voldoende rekening is gehouden met het belang van dit kind?

____________

1 Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van de richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG (PB 2004, L 158, blz. 77).