Language of document : ECLI:EU:F:2014:92

ARREST VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN
VAN DE EUROPESE UNIE

(Derde kamer)

14 mei 2014

Zaak F‑17/13

Patricia Cocco

tegen

Europese Commissie

„Openbare dienst – Arbeidscontractant – Aanwerving – Oproep tot het indienen van blijken van belangstelling EPSO/CAST/02/2010”

Betreft:      Beroep, ingesteld krachtens artikel 270 VWEU, van toepassing op het EGA-Verdrag op grond van artikel 106 bis ervan, waarmee Cocco vraagt om nietigverklaring van het besluit van de Europese Commissie van 25 april 2012 tot afwijzing van haar verzoek om aanstelling als arbeidscontractant van de functiegroep III alsmede om vergoeding van haar schade.

Beslissing:      Het besluit van de Europese Commissie van 25 april 2012 houdende weigering om Cocco aan te stellen als arbeidscontractant van de functiegroep III wordt nietig verklaard. Het beroep wordt verworpen voor het overige. De Europese Commissie draagt haar eigen kosten en wordt verwezen in de kosten van Cocco.

Samenvatting

Ambtenaren – Arbeidscontractanten – Aanwerving – Indeling in rang – Inaanmerkingneming van beroepservaring – Beoordelingsbevoegdheid van het tot het aangaan van aanstellingsovereenkomsten bevoegd gezag – Uitlegging van de teksten van de Unie – Grenzen

(Regeling andere personeelsleden, art. 82, lid 2, sub b)

De administratie beschikt over een ruime beoordelingsmarge om te beslissen of de vroegere beroepservaring van een kandidaat in aanmerking kan worden genomen voor zijn aanwerving als arbeidscontractant van de functiegroep III, maar bij de uitoefening van die ruime beoordelingsbevoegdheid moeten met name alle toepasselijke bepalingen worden geëerbiedigd.

Bij de uitlegging van een Unierechtelijke bepaling moet niet alleen rekening worden gehouden met de bewoordingen ervan, maar eveneens met de context ervan en met de doelstellingen die worden nagestreefd door de regeling waarvan zij deel uitmaakt. Wanneer de wetgever en het administratief gezag in eenzelfde algemene tekst twee afzonderlijke bewoordingen gebruiken, kan aan die bewoordingen om redenen van samenhang en rechtszekerheid niet dezelfde strekking worden gegeven. Dit geldt temeer wanneer die bewoordingen in de gebruikelijke taal verschillende betekenissen hebben. Dit is het geval bij de adjectieven „relevant” en „gelijkwaardig”. In de gebruikelijk zin betekent het adjectief „relevant”, „relevant voor een bepaald gebruik”. Het adjectief „gelijkwaardig” betekent daarentegen „van dezelfde waarde” en heeft dus een beperktere betekenis.

Opgemerkt zij dat artikel 82, lid 2, sub b, van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden bij gebreke van een diploma van hoger onderwijs hetzij een relevante beroepservaring van ten minste drie jaar vereist, wanneer de betrokkene een diploma van middelbaar onderwijs heeft dat toegang geeft tot het hoger onderwijs, hetzij, wanneer dit niet het geval is, een beroepsopleiding of een gelijkwaardige beroepservaring.

Deze bepaling moet derhalve aldus worden uitgelegd dat een kandidaat voor aanwerving als arbeidscontractant in de functiegroep III zich moet kunnen beroepen op een ervaring van drie jaar die relevant is voor de te vervullen werkzaamheden zonder echter gelijkwaardig daaraan te zijn.

(cf. punten 26, 30, 32, 33 en 37)

Referentie:

Hof: 17 november 1983, Merck, 292/82, punt 12

Gerecht van de Europese Unie: 8 juli 2010, Commissie/Putterie-De-Beukelaer, T‑160/08 P, punt 70

Gerecht voor ambtenarenzaken: 28 oktober 2010, Fares/Commissie, F‑6/09, punten 38 en 39; 10 maart 2011, Begue e.a./Commissie, F‑27/10, punt 40; 25 september 2013, Marques/Commissie, F‑158/12, punten 21‑23