Language of document : ECLI:EU:C:2013:430

ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer)

27 juni 2013 (*)

„Erkenning van diploma’s en titels – Richtlijn 2005/36/EG – Beroep van fysiotherapeut – Gedeeltelijke en beperkte erkenning van beroepskwalificaties – Artikel 49 VWEU”

In zaak C‑575/11,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Symvoulio tis Epikrateias (Griekenland) bij beslissing van 10 november 2011, ingekomen bij het Hof op 16 november 2011, in de procedure

Eleftherios-Themistoklis Nasiopoulos

tegen

Ypourgos Ygeias kai Pronoias,

wijst

HET HOF (Eerste kamer),

samengesteld als volgt: A. Tizzano, kamerpresident, M. Berger, A. Borg Barthet, E. Levits (rapporteur) en J.‑J. Kasel, rechters,

advocaat-generaal: P. Mengozzi,

griffier: L. Hewlett, hoofdadministrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 7 februari 2013,

gelet op de opmerkingen van:

–        E.‑T. Nasiopoulos, vertegenwoordigd door A. N. Dendrinos, dikigoros,

–        de Griekse regering, vertegenwoordigd door E. Skandalou, Z. Chatzipavlou en I. Bakopoulos als gemachtigden,

–        de Tsjechische regering, vertegenwoordigd door M. Smolek en D. Hadroušek als gemachtigden,

–        de Duitse regering, vertegenwoordigd door J. Möller als gemachtigde,

–        de Franse regering, vertegenwoordigd door G. de Bergues, N. Rouam en F. Gloaguen, als gemachtigden,

–        de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door W. Ferrante, avvocato dello Stato,

–        de Oostenrijkse regering, vertegenwoordigd door A. Posch als gemachtigde,

–        de Poolse regering, vertegenwoordigd door B. Majczyna en M. Szpunar als gemachtigden,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door H. Tserepa-Lacombe en H. Støvlbæk als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 49 VWEU.

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Nasiopoulos en de Ypourgos Ygeias kai Pronoias (minister van Gezondheid en Voorzorg) over een verzoek van Nasiopoulos, Grieks staatsburger, om hem toegang te geven tot het beroep van fysiotherapeut in Griekenland op grond van een in Duitsland verworven beroepskwalificatie.

 Toepasselijke bepalingen

 Unierecht

3        Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (PB L 255, blz. 22) is, zonder de werking ervan te wijzigen, in de plaats gekomen van de verschillende stelsels van erkenning die met ingang van 20 oktober 2007 zijn ingetrokken, onder meer richtlijn 89/48/EEG van de Raad van 21 december 1988 betreffende een algemeen stelsel van erkenning van hogeronderwijsdiploma’s waarmee beroepsopleidingen van ten minste drie jaar worden afgesloten (PB 1989, L 19, blz. 16) en richtlijn 92/51/EEG van de Raad van 18 juni 1992 betreffende een tweede algemeen stelsel van erkenning van beroepsopleidingen ter aanvulling van richtlijn 89/48/EEG (PB L 209, blz. 25). Zij bepaalt in artikel 1:

„Deze richtlijn stelt de regels vast volgens welke een lidstaat die de toegang tot of de uitoefening van een gereglementeerd beroep op zijn grondgebied afhankelijk stelt van het bezit van bepaalde beroepskwalificaties (hierna de ,ontvangende lidstaat’ genoemd), de in een andere lidstaat of andere lidstaten (hierna de ,lidstaat van oorsprong’ genoemd) verworven beroepskwalificaties die de houder van die kwalificaties het recht verlenen er hetzelfde beroep uit te oefenen, erkent voor de toegang tot en de uitoefening van dit beroep.”

4        Artikel 4 van die richtlijn vermeldt de gevolgen van de erkenning:

„1.      Erkenning van de beroepskwalificaties door de ontvangende lidstaat geeft de begunstigde in deze lidstaat toegang tot hetzelfde beroep als dat waarvoor hij in de lidstaat van oorsprong de kwalificaties bezit en stelt hem in staat dit beroep uit te oefenen onder dezelfde voorwaarden als die welke voor eigen onderdanen gelden.

2.       Voor de toepassing van deze richtlijn is het beroep dat de aanvrager in de ontvangende lidstaat wenst uit te oefenen hetzelfde als dat waarvoor hij in de lidstaat van oorsprong de kwalificaties bezit, indien hieronder vergelijkbare werkzaamheden vallen.”

5        Artikel 11 van die richtlijn beschrijft de kwalificatieniveaus als volgt:

„[...]

a)      een bekwaamheidsattest dat is afgegeven door een overeenkomstig de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen aangewezen bevoegde autoriteit van de lidstaat van oorsprong [...]

[...]

b)      een certificaat ter afsluiting van een cyclus van secundair onderwijs

[...]

[...]

d)      een diploma ter afsluiting van een opleiding op het niveau van het postsecundaire onderwijs met een duur van ten minste drie jaar en ten hoogste vier jaar, dan wel, in geval van een deeltijdse opleiding, een daaraan gelijkwaardige duur [...], die wordt verstrekt aan een universiteit of een instelling voor hoger onderwijs of aan een andere instelling met hetzelfde opleidingsniveau, alsook de beroepsopleiding die eventueel als aanvulling op deze cyclus van postsecundair onderwijs vereist is;

e)      een diploma ter afsluiting van een postsecundaire opleiding met een duur van minstens vier jaar of, in geval van een deeltijdse opleiding, met een daaraan gelijkwaardige duur, aan een universiteit of een instelling voor hoger onderwijs of aan een andere instelling met hetzelfde opleidingsniveau, alsook eventueel ter afsluiting van de beroepsopleiding die als aanvulling op deze cyclus van postsecundair onderwijs vereist is.

6        Artikel 13, lid 1, van richtlijn 2005/36 stelt de voorwaarden inzake erkenning vast:

„Wanneer in een ontvangende lidstaat de toegang tot of uitoefening van een gereglementeerd beroep afhankelijk wordt gesteld van het bezit van bepaalde beroepskwalificaties, staat de bevoegde autoriteit van deze lidstaat de toegang tot en uitoefening van dit beroep onder dezelfde voorwaarden als die welke voor eigen onderdanen gelden, toe aan aanvragers die in het bezit zijn van het bekwaamheidsattest dat of de opleidingstitel die in een andere lidstaat verplicht wordt gesteld voor de toegang tot of uitoefening van dat beroep op zijn grondgebied.

De bekwaamheidsattesten of opleidingstitels moeten aan de volgende voorwaarden voldoen:

a)      zij moeten afgegeven zijn door een bevoegde autoriteit in een lidstaat[,] die overeenkomstig de wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen van die lidstaat is aangewezen;

b)      zij moeten blijk geven van een beroepskwalificatieniveau dat ten minste gelijkwaardig is aan het niveau onmiddellijk voorafgaand aan het door de ontvangende lidstaat vereiste niveau, zoals omschreven in artikel 11.”

7        Artikel 14 van die richtlijn ziet op de compenserende maatregelen:

„1.      Artikel 13 belet niet dat de ontvangende lidstaat [...] van de aanvrager verlangt dat hij een aanpassingsstage van ten hoogste drie jaar doorloopt of een proeve van bekwaamheid aflegt [...]

[...]

4.      Voor de toepassing van lid 1 [...] wordt onder ,vakgebieden die wezenlijk verschillen’ verstaan vakgebieden waarvan de kennis van essentieel belang is voor de uitoefening van het beroep en waarvoor de door de migrant ontvangen opleiding qua duur of inhoud in belangrijke mate afwijkt van de door de ontvangende lidstaat vereiste opleiding.

5.      Lid 1 wordt toegepast met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel. Indien de ontvangende lidstaat overweegt van de aanvrager een aanpassingsstage of proeve van bekwaamheid te verlangen, moet hij met name eerst nagaan of de door de aanvrager in het kader van zijn beroepservaring in een lidstaat of derde land verworven kennis het in lid 4 bedoelde wezenlijke verschil geheel of gedeeltelijk kan overbruggen.”

 Grieks recht

8        Volgens presidentieel decreet 90/1995 – Rechten inzake beroepsuitoefening van de houders van diploma’s van de sectie fysiotherapie van de school voor beroepen gerelateerd aan gezondheid en voorzorg van de instellingen voor technisch onderwijs, is het beroep van fysiotherapeut een gereglementeerd beroep, aangezien de uitoefening ervan afhankelijk wordt gesteld van het bezit van een diploma van deze school, een instelling met hetzelfde (hogere) opleidingsniveau als een universiteit of een instelling voor hoger onderwijs, afgegeven na studies met een duur van ten minste drie jaar.

9        Om een persoon die een beroepstitel heeft verworven in een andere lidstaat toegang te geven tot het beroep van fysiotherapeut, moet de bevoegde autoriteit dus vaststellen dat deze titel niet enkel een bekwaamheidsattest of een certificaat in de zin van artikel 11 van richtlijn 2005/36 is, maar ook een diploma.

 Hoofdgeding en prejudiciële vraag

10      Nasiopoulos is een Grieks staatsburger en houder van een certificaat waarmee het middelbaar onderwijs aan een Grieks lyceum wordt afgesloten. Na in Duitsland een opleiding te hebben gevolgd tot masseur-medisch balneotherapeut („Masseur und medizinischer Bademeister”) met een duur van twee en een half jaar, die bestond uit theoretisch onderwijs en een stage, heeft hij de titel verworven op basis waarvan hij dit beroep mag uitoefenen. De opleiding tot masseur-medisch balneotherapeut is in Duitsland van het niveau van middelbaar (secundair) beroepsonderwijs.

11      Op basis van zijn in Duitsland verworven beroepskwalificaties heeft verzoeker bij het ministerie van Gezondheid in Griekenland een aanvraag ingediend voor erkenning van het recht op toegang tot het beroep van fysiotherapeut, aangezien dit het beroep was dat in Griekenland het meest verwant was met het beroep van masseur-medisch balneotherapeut.

12      Die aanvraag is afgewezen. Ten eerste is het beroep van „masseur-medisch balneotherapeut” in Griekenland niet gereglementeerd. Ten tweede mag verzoeker het beroep van fysiotherapeut niet uitoefenen, aangezien hij slechts een certificaat van een opleiding van twee en een half jaar bezit, terwijl de toegang tot het beroep van fysiotherapeut in Griekenland afhankelijk is gesteld van het bezit van een diploma van hoger onderwijs, afgegeven na studies met een duur van ten minste drie jaar.

13      Nasiopoulos heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld bij het Symvoulio tis Epikrateias, waarbij hij aanvoerde dat deze beslissing inbreuk maakte op het stelsel van erkenning van beroepskwalificaties van de Europese Unie en op zijn vrijheid van vestiging overeenkomstig artikel 49 VWEU.

14      De verwijzende rechter oordeelt dat, met name gelet op de rechtspraak van het Hof (arrest van 19 januari 2006, Colegio de Ingenieros de Caminos, Canales y Puertos, C‑330/03, Jurispr. blz. I‑801), redelijkerwijs vraagtekens kunnen worden geplaatst bij het feit dat de Griekse autoriteiten hem geen – zelfs gedeeltelijke – toegang hebben gegeven tot het gereglementeerde beroep van fysiotherapeut in Griekenland, om in dit land het deel van de beroepsactiviteiten van fysiotherapeuten (massage- en hydrotherapiediensten) uit te kunnen oefenen dat hij in Duitsland rechtmatig kan uitoefenen.

15      Daarop heeft het Symvoulio tis Epikrateias de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:

„Vormt voor de toepassing van artikel 49 VWEU, het streven, hoogwaardige diensten van gezondheidszorg te waarborgen, mede gelet op het evenredigheidsbeginsel, voldoende rechtvaardiging voor een beperking van de vrijheid van vestiging door een wettelijk stelsel in een lidstaat (ontvangende lidstaat) dat

a)      de uitoefening van bepaalde beroepsactiviteiten slechts toestaat aan personen die gerechtigd zijn om in die lidstaat het gereglementeerde beroep van fysiotherapeut uit te oefenen;

b)      de mogelijkheid van gedeeltelijke toegang tot dat beroep uitsluit, en

c)      het derhalve voor een onderdaan van de ontvangende lidstaat die in een andere lidstaat (lidstaat van oorsprong) een titel heeft verworven die hem toegang verleent tot de uitoefening van een in deze laatste lidstaat gereglementeerd beroep in de gezondheidszorg [maar niet tot de uitoefening van het beroep van fysiotherapeut in de ontvangende lidstaat, omdat de voorwaarden van de richtlijn [...] niet zijn vervuld], volstrekt onmogelijk maakt om in de ontvangende lidstaat – op basis van een gedeeltelijke toegang tot het beroep van fysiotherapeut – slechts bepaalde onder dit beroep vallende activiteiten uit te oefenen, namelijk die tot de uitoefening waarvan hij in de lidstaat van oorsprong bevoegd is?”

 Beantwoording van de prejudiciële vraag

16      Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 49 VWEU aldus moet worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een nationale wettelijke regeling die uitsluit dat gedeeltelijk toegang wordt verleend tot het in de ontvangende lidstaat gereglementeerde beroep van fysiotherapeut aan een staatsburger van deze lidstaat, die in een andere lidstaat een titel zoals die van masseur-medisch balneotherapeut heeft verworven, op grond waarvan hij gerechtigd is om in deze tweede lidstaat een deel van de onder het beroep van fysiotherapeut vallende activiteiten uit te oefenen.

17      Deze vraag moet worden onderzocht in het licht van de beginselen geformuleerd in het reeds aangehaalde arrest Colegio de Ingenieros de Caminos, Canales y Puertos, dat ging over de gedeeltelijke erkenning van beroepskwalificaties.

18      In dat arrest heeft het Hof onderzocht of artikel 49 VWEU zich ertegen verzet dat de bevoegde autoriteiten van de ontvangende lidstaat de mogelijkheid van een gedeeltelijke toegang tot een gereglementeerd beroep uitsluiten, dat wil zeggen een toegang die is beperkt tot de uitoefening van één of meer activiteiten die dit beroep omvat.

19      Dienaangaande heeft het Hof eraan herinnerd dat volgens artikel 49, tweede alinea, VWEU, de vrijheid van vestiging wordt uitgeoefend overeenkomstig de bepalingen welke door de wetgeving van het land van vestiging voor de eigen onderdanen zijn vastgesteld. Hieruit volgt dat wanneer de toegang tot of de uitoefening van een specifieke werkzaamheid in de lidstaat van ontvangst gereglementeerd is, de onderdaan van een andere lidstaat die deze werkzaamheid wenst uit te oefenen, in beginsel aan de voorwaarden van de betrokken regeling dient te voldoen (arrest van 30 november 1995, Gebhard, C‑55/94, Jurispr. blz. I‑4165, punt 36).

20      Aangezien de voorwaarden voor toegang tot het beroep van fysiotherapeut tot op heden niet op het niveau van de Unie zijn geharmoniseerd, blijven de lidstaten bevoegd om die voorwaarden vast te stellen, daar richtlijn 2005/36 hun bevoegdheid op dit punt niet beperkt. Dit neemt niet weg dat de lidstaten hun bevoegdheden ter zake moeten uitoefenen met inachtneming van de door het Verdrag gewaarborgde fundamentele vrijheden (zie arrest van 1 februari 2001, Mac Quen e.a., C‑108/96, Jurispr. blz. I‑837, punten 24 en 25, alsook arrest Colegio de Ingenieros de Caminos, Canales y Puertos, reeds aangehaald, punten 28 en 29).

21      Bijgevolg kan een regeling van de ontvangende lidstaat, die elke gedeeltelijke toegang tot een gereglementeerd beroep uitsluit en derhalve de uitoefening van de vrijheid van vestiging kan belemmeren of minder aantrekkelijk kan maken, slechts gerechtvaardigd zijn, met name, wanneer zij beantwoordt aan dwingende redenen van algemeen belang en niet verder gaat dan noodzakelijk is om het nagestreefde doel te bereiken.

22      Wat het doel betreft van een regeling zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, vermelden de regeringen die opmerkingen hebben ingediend als dwingende redenen van algemeen belang, ten eerste, de bescherming van de consument en, ten tweede, de bescherming van de gezondheid.

23      Met betrekking tot de bescherming van de consument valt op te merken dat een gedeeltelijke erkenning van de beroepskwalificaties inderdaad in beginsel tot gevolg kan hebben dat de binnen een lidstaat gereglementeerde beroepen in verschillende activiteiten worden opgesplitst. Dit brengt in wezen het gevaar met zich mee dat de ontvangers van de diensten die de in deze lidstaat gevestigde beroepsbeoefenaars verrichten, worden misleid over de omvang van de met het beroep van fysiotherapeut verbonden kwalificaties.

24      De uitsluiting van een zelfs gedeeltelijke toegang tot het beroep van fysiotherapeut gaat echter verder dan noodzakelijk is om het doel van bescherming van de consument te bereiken.

25      Zoals het Hof in het reeds aangehaalde arrest Colegio de Ingenieros de Caminos, Canales y Puertos heeft opgemerkt, kan het legitieme doel van bescherming van de consument immers worden bereikt met minder vergaande maatregelen dan de volledige uitsluiting van een zelfs gedeeltelijke toegang tot een beroep, met name met de verplichting om de oorspronkelijke beroepstitel of de opleidingstitel te voeren in zowel de taal waarin hij is afgegeven en in de oorspronkelijke vorm als in de officiële taal van de ontvangende lidstaat (zie naar analogie arrest Colegio de Ingenieros de Caminos, Canales y Puertos, punt 38).

26      Met betrekking tot de bescherming van de gezondheid voert de Tsjechische regering aan dat beroepen in de gezondheidszorg tot een zeer gevoelig gebied behoren, en meent de Franse regering dat deze beroepen specifiek zijn en niet met de andere gereglementeerde beroepen kunnen worden gelijkgesteld. Deze benadering wordt gedeeld met name door de Italiaanse regering, die zich geen beroepsactiviteiten kan voorstellen die kunnen worden afgescheiden van het geheel van activiteiten die onder het beroep in de gezondheidszorg vallen, zonder af te doen aan de bescherming van de volksgezondheid, het niveau van de prestaties, en het vertrouwen dat de gebruikers in de bijbehorende opleidingstitel stellen.

27      Dienaangaande zij vastgesteld dat de overigens in artikel 52 VWEU vermelde volksgezondheid inderdaad een bijzondere waakzaamheid vereist bij de beoordeling van nationale maatregelen die ertoe strekken haar te beschermen. Zo kan, zoals de Franse regering opmerkt, de loutere omstandigheid dat de ene lidstaat voor een ander stelsel van bescherming heeft gekozen dan de andere, niet van invloed zijn op de beoordeling van de noodzaak en de evenredigheid van de ter zake getroffen regelingen (zie met name arrest Mac Quen e.a., reeds aangehaald, punten 33 en 34; arresten van 11 juli 2002, Gräbner, C‑294/00, Jurispr. blz. I‑6515, punten 46 en 47, en 11 september 2008, Commissie/Duitsland, C‑141/07, Jurispr. blz. I‑6935, punt 51).

28      Nochtans zij, ten eerste, benadrukt dat het beroep van fysiotherapeut en bijgevolg dat van welke soort masseur ook, niet behoort tot de sector van de eigenlijke medische beroepen, maar tot het paramedische gebied. Dit gebied, dat een breed scala aan heterogene activiteiten bestrijkt, mag niet per definitie vallen buiten het wederzijdse erkenningsstelsel van de gereglementeerde beroepen, zoals vastgesteld door het Unierecht.

29      Ten tweede zij opgemerkt dat de ontvanger van de door een masseur-medisch balneotherapeut verrichte diensten de facto de bijzondere waakzaamheid geniet die ten aanzien van de bescherming van de gezondheid geboden is. Zoals met name de Griekse regering ter terechtzitting heeft gepreciseerd, bestaan de door een masseur-medisch balneotherapeut verrichte diensten immers slechts in de uitvoering van een niet door deze masseur, maar door een arts aan de patiënt voorgeschreven behandeling. De patiënt wendt zich in eerste instantie tot deze arts en de arts geeft vervolgens aan deze masseur aan hoe hij te werk moet gaan wat de technische uitvoering van de behandeling betreft. De masseur-medisch balneotherapeut wordt dus niet rechtstreeks door de patiënt gekozen en handelt niet op diens instructie, maar wordt aangeduid door en handelt in nauwe samenwerking met een vertegenwoordiger van het medische beroep, in een relatie van afhankelijkheid en samenwerking.

30      Hoewel uit één en ander voortvloeit dat de uitsluiting van een zelfs gedeeltelijke toegang tot het beroep van fysiotherapeut niet alleen verder gaat dan ter bereiking van het doel van bescherming van de consument noodzakelijk is, maar ook dan voor de bescherming van de gezondheid is vereist, moet evenwel een onderscheid tussen de twee volgende situaties worden gemaakt.

31      De eerste situatie betreft de gevallen waarin de twee beroepen in de lidstaat van oorsprong en in de ontvangende lidstaat dermate grote overeenkomsten vertonen dat zij als „vergelijkbaar” en dus als „hetzelfde beroep” in de zin van artikel 4, lid 2, van richtlijn 2005/36 kunnen worden gekwalificeerd. In dergelijke gevallen kunnen de lacunes die de opleiding van de aanvrager vertoont ten opzichte van de in de ontvangende lidstaat vereiste opleiding, in feite worden opgevuld door de toepassing van de in artikel 14, lid 1, van richtlijn 2005/36 vastgestelde compenserende maatregelen, waardoor een volledige integratie van de betrokkene in het beroepsleven van de ontvangende lidstaat wordt verzekerd (zie arrest Colegio de Ingenieros de Caminos, Canales y Puertos, punt 34). Bijgevolg is in dergelijke omstandigheden artikel 49 VWEU niet geschonden wanneer de ontvangende lidstaat geen gedeeltelijke toegang tot een beroep geeft.

32      Bij de tweede situatie gaat het daarentegen om gevallen die niet onder richtlijn 2005/36 vallen, in die zin dat de verschillen tussen de activiteitengebieden zo wezenlijk zijn dat de aanvrager in werkelijkheid een volledige opleiding zou moeten volgen om in een andere lidstaat de activiteiten waarvoor hij is gekwalificeerd, te kunnen uitoefenen. Dit is evenwel een factor die objectief gezien voor de betrokkene aanleiding kan zijn om in de ontvangende lidstaat deze activiteiten niet uit te oefenen (zie arrest Colegio de Ingenieros de Caminos, Canales y Puertos, punt 35). In dergelijke omstandigheden kan artikel 49 VWEU geschonden zijn.

33      Dienaangaande heeft het Hof opgemerkt dat het aan de autoriteiten en in het bijzonder aan de bevoegde rechterlijke instanties van de ontvangende lidstaat staat om vast te stellen tot op welke hoogte in ieder concreet geval de inhoud van de door de betrokkene genoten opleiding verschilt van die welke in deze staat is vereist (zie arrest Colegio de Ingenieros de Caminos, Canales y Puertos, punt 36).

34      Voorts heeft het Hof gepreciseerd dat één van de doorslaggevende criteria die de nationale autoriteiten in de eerste plaats moeten onderzoeken, de vraag is of de beroepsactiviteit die de betrokkene in de ontvangende lidstaat wenst uit te oefenen, al dan niet objectief kan worden gescheiden van het geheel van de activiteiten die het desbetreffende beroep in deze staat omvat, waarbij de mogelijkheid om deze activiteit onafhankelijk of zelfstandig uit te oefenen in de lidstaat waar de beroepskwalificatie in kwestie is verworven, dienaangaande een aanwijzing is. In dat geval moet worden geconcludeerd dat de afschrikwekkende werking van de uitsluiting van elke mogelijkheid van gedeeltelijke erkenning van de betrokken beroepskwalificatie zwaarder weegt dan de vrees voor een eventuele aantasting van de rechten van de ontvangers van de diensten (zie arrest Colegio de Ingenieros de Caminos, Canales y Puertos, punten 37 en 38).

35      Gelet op een en ander, moet op de vraag worden geantwoord dat artikel 49 VWEU aldus moet worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een nationale wettelijke regeling die uitsluit dat gedeeltelijk toegang wordt verleend tot het in de ontvangende lidstaat gereglementeerde beroep van fysiotherapeut aan een staatsburger van deze lidstaat die in een andere lidstaat een titel zoals die van masseur-medisch balneotherapeut heeft verworven, op grond waarvan hij gerechtigd is om in deze tweede lidstaat een deel van de onder het beroep van fysiotherapeut vallende activiteiten uit te oefenen, wanneer de verschillen tussen de activiteitengebieden zo wezenlijk zijn dat er in werkelijkheid een volledige opleiding zou moeten worden gevolgd om toegang te krijgen tot het beroep van fysiotherapeut. Het staat aan de nationale rechter om na te gaan of dit het geval is.

 Kosten

36      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Eerste kamer) verklaart voor recht:

Artikel 49 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een nationale wettelijke regeling die uitsluit dat gedeeltelijk toegang wordt verleend tot het in de ontvangende lidstaat gereglementeerde beroep van fysiotherapeut aan een staatsburger van deze lidstaat die in een andere lidstaat een titel zoals die van masseur-medisch balneotherapeut heeft verworven, op grond waarvan hij gerechtigd is om in deze tweede lidstaat een deel van de onder het beroep van fysiotherapeut vallende activiteiten uit te oefenen, wanneer de verschillen tussen de activiteitengebieden zo wezenlijk zijn dat er in werkelijkheid een volledige opleiding zou moeten worden gevolgd om toegang te krijgen tot het beroep van fysiotherapeut. Het staat aan de nationale rechter om na te gaan of dit het geval is.

ondertekeningen


* Procestaal: Grieks.