Language of document :

Hogere voorziening ingesteld op 13 december 2017 door HTTS Hanseatic Trade Trust & Shipping GmbH tegen het arrest van het Gerecht (Derde kamer) van 15 februari 2018 in zaak T-692/15, HTTS Hanseatic Trade Trust & Shipping GmbH / Raad van de Europese Unie

(Zaak C-123/18 P)

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirante: HTTS Hanseatic Trade Trust & Shipping GmbH (vertegenwoordiger: M. Schlingmann, Rechtsanwalt)

Andere partijen in de procedure: Raad van de Europese Unie, Europese Commissie

Conclusies

Het arrest van het Gerecht (Derde kamer) van 13 december 2017 in zaak T-692/15 HTTS Trade Trust & Shipping GmbH tegen Raad van de Europese Unie, ondersteund door de Europese Commissie, in zijn geheel vernietigen,

en de Raad veroordelen tot,

betaling aan rekwirante van een schadevergoeding van 2 516 221,50 EUR voor materiële en immateriële schade veroorzaakt door de opname van rekwirante op de lijst van personen, organisaties en instellingen in bijlage V bij verordening (EG) nr. 423/20071 en bijlage VIII bij verordening (EU) nr. 961/20102 ;

betaling aan rekwirante van vertragingsrente ter hoogte van 2 procentpunten boven de door de Europese Centrale Bank voor de basisherfinancieringstransacties vastgestelde rentevoet, vanaf 17 oktober 2015 tot aan de volledige betaling van het onder 1. vermelde bedrag;

het dragen van de proceskosten, in het bijzonder die van rekwirante.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter staving van haar hogere voorziening voert rekwirante aan dat het Gerecht het Unierecht heeft geschonden.

Meer specifiek voert zij de volgende inbreuken op het Unierecht aan:

• Door ten gunste van de Raad rekening te houden met omstandigheden en informatie die de Raad pas heeft verstrekt na de vaststelling van de onrechtmatige maatregelen, en gedeeltelijk pas tijdens de procedure in hogere voorziening, heeft het Gerecht ten onrechte een verkeerde beoordelingsdatum gekozen.

• Het Gerecht is ten onrechte tot de conclusie gekomen dat er aanwijzingen bestonden, die het op zijn minst waarschijnlijk maakten dat rekwirante „eigendom was of onder zeggenschap stond van een andere entiteit (in casu: de IRISL)”. Het Gerecht heeft in het bijzonder een onjuiste beoordelingsmaatstaf toegepast, ten onrechte informatie van de Raad in aanmerking genomen waarover hij op de beoordelingsdatum in het geheel niet beschikte, de mate van (vermeende) zeggenschap of controle niet vastgesteld en het bewijs verkeerd opgevat.

• Het Gerecht heeft ten onrechte geoordeeld dat verordening nr. 668/20103 , voor zover deze rekwirante betrof, rechtmatig was.

• Het Gerecht heeft ten onrechte geoordeeld dat de ontoereikende motivering van de jegens rekwirante genomen maatregelen in beginsel geen aansprakelijkheid van de EU met zich mee kon brengen en heeft ten onrechte nagelaten te toetsen of sprake was van schending van het recht op effectieve rechtsbescherming.

____________

1     Verordening (EG) nr. 423/2007 van de Raad van 19 april 2007 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran (PB 2007, L 103, blz. 1).

2     Verordening (EU) nr. 961/2010 van de Raad van 25 oktober 2010 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran en tot intrekking van verordening (EG) nr. 423/2007 (PB 2010, L 281, blz. 1).

3     Uitvoeringsverordening (EU) nr. 668/2010 van de Raad van 26 juli 2010 houdende uitvoering van artikel 7, lid 2, van verordening (EG) nr. 423/2007 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran (PB 2010, L 195, blz. 25).