Language of document : ECLI:EU:C:2003:389

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer)

3 juli 2003 (1)

„Sociale zekerheid - Pensioen- of rentetrekkers en hun gezinsleden die wonen in andere lidstaat dan lidstaat die pensioen of rente verschuldigd is - Medische kosten gemaakt in lidstaat die pensioen of rente verschuldigd is - Voorwaarden voor vergoeding - Bevoegde lidstaat en bevoegd orgaan - Artikelen 21, 22, 28 en 31 van verordening (EEG) nr. 1408/71”

In zaak C-156/01,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 234 EG van de Centrale Raad van Beroep, in de aldaar aanhangige gedingen tussen

R. P. van der Duin

en

Onderlinge Waarborgmaatschappij ANOZ Zorgverzekeringen UA,

en tussen

Onderlinge Waarborgmaatschappij ANOZ Zorgverzekeringen UA

en

T. W. van Wegberg-van Brederode,

om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van de artikelen 21, 22, lid 1, sub c, 28 en 31 van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, in de gewijzigde en bijgewerkte versie van verordening (EEG) nr. 2001/83 van de Raad van 2 juni 1983 (PB L 230, blz. 6),

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),

samengesteld als volgt: M. Wathelet, kamerpresident, C. W. A. Timmermans, A. La Pergola (rapporteur), P. Jann en S. von Bahr, rechters,

advocaat-generaal: D. Ruiz-Jarabo Colomer,


griffier: M.-F. Contet, hoofdadministrateur,

gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

-    R. P. van der Duin, vertegenwoordigd door F. T. I. Oey, advocaat,

-    de Nederlandse regering, vertegenwoordigd door H. G. Sevenster als gemachtigde,

-    de Duitse regering, vertegenwoordigd door W.-D. Plessing en M. Lumma als gemachtigden,

-    de Spaanse regering, vertegenwoordigd door N. Díaz Abad als gemachtigde,

-    de Franse regering, vertegenwoordigd door G. de Bergues en C. Bergeot-Nunes als gemachtigden,

-    de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door R. Magrill als gemachtigde, bijgestaan door C. Lewis, barrister,

-    de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door H. Michard en H. M. H. Speyart als gemachtigden,

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de mondelinge opmerkingen van R. P. van der Duin, vertegenwoordigd door F. T. I. Oey; de Onderlinge Waarborgmaatschappij ANOZ Zorgverzekeringen UA, vertegenwoordigd door E. G. J. Broekhuizen als gemachtigde; de Nederlandse regering, vertegenwoordigd door C. Wissels als gemachtigde; de Spaanse regering, vertegenwoordigd door N. Díaz Abad; de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door C. Lewis, en de Commissie, vertegenwoordigd door H. M. H. Speyart, ter terechtzitting van 26 september 2002,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 24 oktober 2002,

het navolgende

Arrest

1.
    Bij beslissing van 21 maart 2001, ingekomen bij het Hof op 10 april daaraanvolgend, heeft de Centrale Raad van Beroep krachtens artikel 234 EG drie prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van de artikelen 21, 22, lid 1, sub c, 28 en 31 van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, in de gewijzigde en bijgewerkte versie van verordening (EEG) nr. 2001/83 van de Raad van 2 juni 1983 (PB L 230, blz. 6; hierna: „verordening nr. 1408/71”).

2.
    Deze vragen zijn gerezen in twee gedingen, het eerste tussen Van der Duin, een in Frankrijk wonende Nederlandse onderdaan, en de Onderlinge Waarborgmaatschappij ANOZ Zorgverzekeringen UA (hierna: „ANOZ Zorgverzekeringen”), en het tweede tussen ANOZ Zorgverzekeringen en T. W. van Wegberg-van Brederode, een in Spanje wonende Nederlandse onderdaan, over de weigering van ANOZ Zorgverzekeringen om medische verzorging te vergoeden die aan de betrokkenen in Nederland is verstrekt.

Bepalingen van gemeenschapsrecht

3.
    Artikel 1, sub o tot en met q, van verordening nr. 1408/71 bepaalt:

„Voor de toepassing van deze verordening:

[...]

o)    wordt onder .bevoegd orgaan’ verstaan:

    i)    het orgaan waarbij de betrokkene is aangesloten op het tijdstip waarop hij om prestaties verzoekt,

        of

    ii)    het orgaan dat aan de betrokkene prestaties verschuldigd is of zou zijn indien hij of één of meer van zijn gezinsleden woonden op het grondgebied van de lidstaat waarop zich dit orgaan bevindt,

        of

    [...]

p)    worden onder .orgaan van de woonplaats’ en .orgaan van de verblijfplaats’ verstaan, het orgaan dat ter plaatse waar de betrokkene woont, bevoegd is de prestaties te verlenen, respectievelijk het orgaan dat ter plaatse waar de betrokkene verblijft, bevoegd is de prestaties te verlenen, volgens de wetgeving welke door dit orgaan wordt toegepast, of, indien een zodanig orgaan niet bestaat, het door de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat aangewezen orgaan;

q)    wordt onder .bevoegde Staat’ verstaan de lidstaat op het grondgebied waarvan het bevoegde orgaan zich bevindt.”

4.
    Afdeling 2, „Werknemers of zelfstandigen en hun gezinsleden”, van hoofdstuk 1 van titel III van verordening nr. 1408/71, bevat onder het opschrift „Woonplaats op het grondgebied van een andere dan de bevoegde lidstaat - Algemene regels” artikel 19, dat luidt:

„1.    De werknemer of zelfstandige die op het grondgebied van een andere lidstaat dan de bevoegde Staat woont en aan de in de wettelijke regeling van de bevoegde Staat gestelde voorwaarden voor het recht op prestaties voldoet, eventueel met inachtneming van artikel 18, heeft in de Staat op het grondgebied waarvan hij woont, recht op

a)    verstrekkingen, welke voor rekening van het bevoegde orgaan door het orgaan van de woonplaats worden verleend, volgens de door dit orgaan toegepaste wettelijke regeling, alsof hij bij laatstbedoeld orgaan was aangesloten;

[...]

2.    Lid 1 is van overeenkomstige toepassing op de gezinsleden die op het grondgebied van een andere dan de bevoegde lidstaat wonen, voorzover zij krachtens de wettelijke regeling van de Staat, op het grondgebied waarvan zij wonen, geen recht op deze prestaties hebben.

[...]”

5.
    Artikel 21 van verordening nr. 1408/71, dat in dezelfde afdeling is opgenomen onder het opschrift „Verblijf in of overbrenging van de woonplaats naar het grondgebied van de bevoegde Staat”, bepaalt:

„1.    De in artikel 19, lid 1, bedoelde werknemer of zelfstandige die op het grondgebied van de bevoegde Staat verblijft, heeft recht op prestaties volgens de wettelijke regeling van deze Staat, alsof hij op het grondgebied ervan woonde, zelfs indien hij voor zijn verblijf voor hetzelfde geval van ziekte of moederschap reeds prestaties heeft genoten.

2.    Lid 1 is van overeenkomstige toepassing op de in artikel 19, lid 2, bedoelde gezinsleden.

[...]”

6.
    Onder het opschrift „Verblijf buiten het grondgebied van de bevoegde Staat - Terugkeer of overbrenging van de woonplaats naar het grondgebied van een andere lidstaat tijdens ziekte of moederschap - Noodzaak om zich voor behandeling naar het grondgebied van een andere lidstaat te begeven”, bepaalt artikel 22, leden 1 en 2, van verordening nr. 1408/71:

„1. De werknemer of zelfstandige die aan de door de wettelijke regeling van de bevoegde Staat gestelde voorwaarden voor het recht op prestaties voldoet, eventueel met inachtneming van artikel 18, en

a)    wiens toestand het nodig maakt dat onmiddellijk prestaties worden verleend gedurende het verblijf op het grondgebied van een andere lidstaat,

    of

[...]

c)    die van het bevoegde orgaan toestemming heeft ontvangen om zich naar het grondgebied van een andere lidstaat te begeven teneinde aldaar een voor zijn gezondheidstoestand passende behandeling te ondergaan,

heeft recht op:

i)    verstrekkingen, welke voor rekening van het bevoegde orgaan door het orgaan van de woon- of verblijfplaats worden verleend, volgens de door dit orgaan toegepaste wettelijke regeling, alsof deze werknemer of zelfstandige bij laatstbedoeld orgaan was aangesloten; het tijdvak gedurende hetwelk de verstrekkingen worden verleend, wordt evenwel bepaald door de wettelijke regeling van de bevoegde Staat;

[...]

2. [...]

De op grond van lid 1, sub c, vereiste toestemming mag niet worden geweigerd wanneer de desbetreffende behandeling behoort tot de prestaties waarin de wettelijke regeling van de lidstaat op het grondgebied waarvan de betrokkene woont voorziet, en bedoelde behandeling hem, gelet op zijn gezondheidstoestand van dat moment en het te verwachten ziekteverloop, niet kan worden gegeven binnen de termijn die gewoonlijk nodig is voor de desbetreffende behandeling in de lidstaat waar hij woont.”

7.
    Afdeling 5, „Pensioen- of rentetrekkers en hun gezinsleden”, van hoofdstuk 1 van titel III van verordening nr. 1408/71 bevat onder het opschrift „Pensioenen of renten, verschuldigd op grond van de wettelijke regelingen van een of meer lidstaten, terwijl in het land van de woonplaats geen recht op prestaties bestaat” artikel 28, luidende:

„1.    De rechthebbende op een pensioen of rente verschuldigd krachtens de wettelijke regeling van een lidstaat, of op pensioenen of renten verschuldigd krachtens de wettelijke regelingen van twee of meer lidstaten, die geen recht op prestaties heeft op grond van de wettelijke regeling van de lidstaat op het grondgebied waarvan hij woont, heeft niettemin zelf, evenals zijn gezinsleden, recht op deze prestaties, voorzover hij op grond van de wettelijke regeling van de voor de pensioenverzekering bevoegde lidstaat, of van ten minste één van de voor deze verzekering bevoegde lidstaten, eventueel met inachtneming van artikel 18 en van bijlage VI recht op prestaties zou hebben, indien hij op het grondgebied van de betrokken staat woonde. De prestaties worden verleend op de volgende voorwaarden:

a)    de verstrekkingen worden voor rekening van het in lid 2 bedoelde orgaan verleend door het orgaan van de woonplaats, alsof de betrokkene recht had op een pensioen of een rente krachtens de wettelijke regeling van de staat op het grondgebied waarvan hij woont, en hij recht op verstrekkingen had;

[...]

2.    In de in lid 1 bedoelde gevallen komen de verstrekkingen voor rekening van het overeenkomstig de volgende regels vastgestelde orgaan:

a)    indien de rechthebbende krachtens de wettelijke regeling van één lidstaat recht op bedoelde verstrekkingen heeft, komen deze voor rekening van het bevoegde orgaan van deze staat;

[...]”

8.
    Artikel 31 van verordening nr. 1408/71, dat deel uitmaakt van dezelfde afdeling, heeft als opschrift „Verblijf van de rechthebbende en/of van zijn gezinsleden op het grondgebied van een andere lidstaat dan die, op het grondgebied waarvan zij wonen”. Dit artikel bepaalt:

„De rechthebbende op een pensioen of rente, verschuldigd krachtens de wettelijke regeling van een lidstaat, of op pensioenen of renten, verschuldigd krachtens de wettelijke regelingen van twee of meer lidstaten, die recht heeft op verstrekkingen krachtens de wettelijke regeling van een dezer lidstaten, alsmede zijn gezinsleden hebben, bij verblijf op het grondgebied van een andere lidstaat dan die op het grondgebied waarvan zij wonen, recht op:

a)    de verstrekkingen die door het orgaan van de verblijfplaats volgens de wettelijke regeling welke door dit orgaan wordt toegepast worden verleend voor rekening van het orgaan van de woonplaats van de rechthebbende;

[...]”

9.
    Artikel 29, leden 1 en 2, van verordening (EEG) nr. 574/72 van de Raad van 21 maart 1972 tot vaststelling van de wijze van toepassing van verordening nr. 1408/71, in de gewijzigde en bijgewerkte versie van verordening nr. 2001/83 (hierna: „verordening nr. 574/72”), bepaalt:

„1. Om op het grondgebied van de lidstaat waar hij woont in aanmerking te komen voor verstrekkingen krachtens artikel 28, lid 1, [...] van [...] verordening [nr. 1408/71], is de pensioen- of rentetrekker verplicht zich en zijn gezinsleden te doen inschrijven bij het orgaan van de woonplaats, onder overlegging van een verklaring waarin wordt bevestigd dat hij krachtens de wettelijke regeling of krachtens één der wettelijke regelingen op grond waarvan een pensioen of rente verschuldigd is, voor zichzelf en voor zijn gezinsleden recht op genoemde verstrekkingen heeft.

2. Deze verklaring wordt op verzoek van de pensioen- of rentetrekker door het orgaan of één der organen die pensioen of rente verschuldigd zijn of, in voorkomend geval, door het orgaan dat over het recht op verstrekkingen moet beslissen, afgegeven, zodra de pensioen- of rentetrekker voldoet aan de voorwaarden voor het ingaan van het recht op deze verstrekkingen. [...]”

10.
    Artikel 93, leden 1 en 3, van verordening nr. 574/72 luidt:

„1.    Het werkelijke bedrag van de krachtens artikel 19, leden 1 en 2, van [...] verordening [nr. 1408/71] aan de werknemers of zelfstandigen en hun op het grondgebied van dezelfde lidstaat wonende gezinsleden verleende verstrekkingen alsmede van de krachtens artikel 21, lid 2, artikel 22, artikel 25, leden 1, 3 en 4, artikel 26, artikel 29, lid 1, of artikel 31 van de[zelfde] verordening verleende verstrekkingen wordt door het bevoegde orgaan aan het orgaan dat genoemde verstrekkingen heeft verleend, vergoed, zoals dit bedrag uit de boekhouding van laatstgenoemd orgaan blijkt.

[...]

3.    Wanneer het werkelijke bedrag der in lid 1 bedoelde verstrekkingen niet blijkt uit de boekhouding van het orgaan dat deze heeft verleend, wordt, bij gebrek aan een krachtens lid 6 gesloten overeenkomst, het te vergoeden bedrag bepaald op basis van een vast bedrag dat wordt vastgesteld op grond van alle ter zake dienende referenties die aan de beschikbare gegevens werden ontleend. De Administratieve Commissie beoordeelt de grondslagen die voor de berekening van de vaste bedragen dienen, en stelt het bedrag ervan vast.”

11.
    Artikel 95, leden 1 tot en met 3, van verordening nr. 574/92 bepaalt:

„1.    Het bedrag van de krachtens de artikelen 28, lid 1, [...] van [...] verordening [nr. 1408/71] verleende verstrekkingen wordt door de bevoegde organen vergoed aan de organen die genoemde verstrekkingen hebben verleend, op basis van een vast bedrag dat het bedrag van de werkelijke uitgaven zo dicht mogelijk benadert.

2.    Het vaste bedrag wordt verkregen door de gemiddelde jaarlijkse kosten per pensioen- of rentetrekker te vermenigvuldigen met het gemiddelde jaarlijkse aantal pensioen- of rentetrekkers waarmede rekening moet worden gehouden en de uitkomst daarvan met 20 % te verminderen.

3.    De benodigde factoren voor de berekening van genoemd vast bedrag worden volgens de volgende regels vastgesteld :

a)    de gemiddelde jaarlijkse kosten per pensioen- of rentetrekker worden voor elke lidstaat vastgesteld door de jaarlijkse uitgaven voor het totaal van de verstrekkingen die door de organen van die lidstaat zijn verleend aan de gezamenlijke rechthebbenden op pensioen of rente, verschuldigd krachtens de wetgeving van die lidstaat in de in aanmerking te nemen stelsels van sociale zekerheid alsmede aan hun gezinsleden, te delen door het gemiddelde jaarlijkse aantal pensioen- of rentetrekkers; [...]

[...]”

12.
    Blijkens besluit nr. 153 (94/604/EG) van de Administratieve Commissie van de Europese Gemeenschappen voor de sociale zekerheid van migrerende werknemers van 7 oktober 1993 betreffende de modelformulieren ten behoeve van de toepassing van de verordeningen nrs. 1408/71 en 574/72 (E 001, E 103-E 127) (PB 1994, L 244, blz. 22), vormt het E 121-formulier de verklaring die een rechthebbende op pensioen of rente en zijn gezinsleden moeten overleggen om zich overeenkomstig artikel 28 van verordening nr. 1408/71 en artikel 29 van verordening nr. 574/72 te doen inschrijven bij het orgaan van hun woonplaats. Voorts moet volgens dat besluit in de hypothese van artikel 31 van verordening nr. 1408/71 een E 111-formulier worden overgelegd, terwijl in de hypothese van artikel 22, lid 1, sub c en i, van dezelfde verordening een E 112-formulier vereist is.

De hoofdgedingen en de prejudiciële vragen

13.
    Van der Duin is in 1989 verhuisd van Nederland naar Frankrijk.

14.
    Wegens een mate van arbeidsongeschiktheid tussen 80 en 100 % ontvangt Van der Duin sinds augustus 1990 uit hoofde van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering invaliditeitsuitkeringen ten laste van het bevoegde Nederlandse orgaan.

15.
    Nadat hij zijn woonplaats in Frankrijk had gevestigd, heeft Van der Duin zich door middel van een E 121-formulier ingeschreven bij het plaatselijke ziekenfonds (de Caisse primaire d'assurance-maladie; hierna: „CPAM”), waardoor hij aanspraak kon maken op verstrekkingen uit hoofde van artikel 28 van verordening nr. 1408/71.

16.
    In november 1993 heeft betrokkene een zware snijwond aan de onderarm opgelopen, waarvoor hij in Frankrijk gedurende ongeveer een jaar medisch is behandeld.

17.
    Tussen 31 januari en 29 maart 1995 is Van der Duin opgenomen geweest in het Academisch Ziekenhuis Rotterdam (Nederland), waar hij voor een posttraumatische dystrofie van de rechterhand is behandeld.

18.
    Nadat Van der Duin definitief naar Nederland was teruggekeerd, is zijn inschrijving bij de CPAM op 18 augustus 1995 beëindigd.

19.
    Het verzoek van het Academisch Ziekenhuis Rotterdam om vergoeding van de aan Van der Duin verstrekte behandeling is door ANOZ Zorgverzekeringen op 24 november 1995 afgewezen. Tot staving van deze weigering heeft ANOZ Zorgverzekeringen in de eerste plaats gesteld dat de betrokken behandeling niet voldeed aan de in artikel 22, lid 1, sub a en i, van verordening nr. 1408/71 gestelde voorwaarden, aangezien de toestand van Van der Duin, ook al was hem op 15 februari 1995 een E 111-formulier afgegeven, geen onmiddellijke prestaties in de zin van deze bepaling vereiste. In de tweede plaats was evenmin voldaan aan de voorwaarden van artikel 22, lid 1, sub c en i, van deze verordening, aangezien de CPAM op 29 augustus 1995 had geweigerd een E 112-formulier af te geven, waarvan ANOZ Zorgverzekeringen op 5 augustus 1995 de afgifte met terugwerkende kracht had gevraagd.

20.
    Het beroep van Van der Duin tegen het besluit van ANOZ Zorgverzekeringen is bij vonnis van 2 december 1998 door de Arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch verworpen. Van der Duin heeft tegen deze beslissing hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

21.
    Van Wegberg-van Brederode is in maart 1995 met haar echtgenoot van Nederland naar Spanje verhuisd. Laatstgenoemde ontvangt uit hoofde van de Algemene Ouderdomswet een pensioen ten laste van de bevoegde Nederlandse organen.

22.
    Nadat zij hun woonplaats in Spanje hadden gevestigd, hebben de echtgenoten Van Wegberg-van Brederode zich door middel van een E 121-formulier ingeschreven bij het Spaanse ziekteverzekeringsorgaan (Servei Català de la Salut; hierna: „SCS”), waardoor zij aanspraak konden maken op verstrekkingen uit hoofde van artikel 28 van verordening nr. 1408/71.

23.
    Nadat een geconsulteerde Spaanse gynaecoloog de noodzaak van een hysterectomie had vastgesteld, heeft Van Wegberg-van Brederode zich naar Nederland begeven om aldaar door haar voormalige gynaecoloog te worden geopereerd. De ingreep vond plaats op 19 april 1996.

24.
    Het verzoek van het Nederlandse ziekenhuis om vergoeding van de kosten voor de operatie van Van Wegberg-van Brederode is op 25 april 1997 door ANOZ Zorgverzekeringen afgewezen, in hoofdzaak om dezelfde redenen als in het geval van Van der Duin. Ondanks het feit dat SCS Van Wegberg-van Brederode een E 111-formulier had afgegeven vóór haar vertrek naar Nederland, voldeed de betrokken ingreep niet aan de in artikel 22, lid 1, sub a en i, van verordening nr. 1408/71 gestelde voorwaarden. Voorts was evenmin voldaan aan de voorwaarden van artikel 22, lid 1, sub c en i, met name aangezien het SCS had geweigerd achteraf een E 112-formulier af te geven, waarvan na de operatie de afgifte met terugwerkende kracht was gevraagd.

25.
    Van Wegberg-van Brederode heeft tegen dit besluit beroep ingesteld bij de Arrondissementsrechtbank te Utrecht. Bij vonnis van 28 juli 1999 heeft deze rechtbank het beroep gegrond verklaard op grond dat het SCS niet het bevoegde orgaan was om de in artikel 22, lid 1, sub c en i, van verordening nr. 1408/71 bedoelde toestemming te verlenen en aangezien ingevolge artikel 28 juncto artikel 31 van deze verordening de kosten van de aan de orde zijnde behandeling voor rekening van het Nederlandse bevoegde orgaan moesten komen.

26.
    ANOZ Zorgverzekeringen heeft tegen deze beslissing hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

27.
    In zijn verwijzingsbeslissing merkt de Centrale Raad van Beroep op dat hij vooralsnog aanneemt dat de toestand van Van der Duin en die van Van Wegberg-van Brederode niet onmiddellijk prestaties verlangden in de zin van artikel 22, lid 1, sub a, van verordening nr. 1408/71 alsmede dat deze personen zich naar Nederland hebben begeven om aldaar de aan de orde zijnde behandelingen te ondergaan.

28.
    De verwijzende rechter stelt dienaangaande vast dat voor de in artikel 22, lid 1, sub c en i, van verordening nr. 1408/71 bedoelde vergoeding van prestaties voorafgaande toestemming vereist is. Hij wijst er voorts op dat deze bepaling, hoewel enkel bedoeld voor de „werknemer of zelfstandige”, blijkens de rechtspraak van het Hof eveneens van toepassing is op pensioen- of rentetrekkers (zie arrest van 31 mei 1979, Pierik, 182/78, Jurispr. blz. 1977).

29.
    De Centrale Raad van Beroep betwijfelt evenwel of genoemde bepaling van toepassing kan zijn op een pensioen- of rentetrekker of de leden van zijn gezin die overeenkomstig artikel 28 van verordening nr. 1408/71 recht hebben op verstrekkingen van het orgaan van hun woonplaats voor rekening van het bevoegde orgaan van de lidstaat die het pensioen of de rente verschuldigd is, wanneer de betrokkenen zich voor een behandeling naar deze laatste Staat wensen te begeven.

30.
    Dienaangaande merkt de verwijzende rechter met name op dat artikel 21 van verordening nr. 1408/71 specifiek betrekking heeft op werknemers die in een andere lidstaat dan de bevoegde Staat wonen, maar in laatstgenoemde Staat verblijven, hetgeen erop kan wijzen dat artikel 22 van deze verordening enkel ziet op het recht op prestaties die buiten het grondgebied van de bevoegde lidstaat worden verleend. In casu wijzen met name de bewoordingen van artikel 1, sub o tot en met q, van verordening nr. 1408/71 en de rechtspraak van het Hof (arresten van 16 maart 1978, Pierik, 117/77, Jurispr. blz. 825, en 10 januari 1980, Jordens-Vosters, 69/79, Jurispr. blz. 75) erop, dat het Koninkrijk der Nederlanden de bevoegde Staat is gebleven.

31.
    Zo niet vormt deze rechtspraak volgens de Centrale Raad van Beroep ten minste een aanwijzing dat in geval van toepassing van artikel 22, lid 1, sub c en i, van verordening nr. 1408/71 het orgaan van de bevoegde lidstaat - in casu het Nederlandse orgaan - bevoegd moet zijn om de voorafgaande toestemming te verlenen waarnaar in dit artikel wordt verwezen.

32.
    Zo het Hof mocht bevestigen dat deze bepaling inderdaad niet van toepassing is op sociaalverzekerden die zich in de situatie van Van der Duin en Van Wegberg-van Brederode bevinden, dan vraagt de verwijzende rechter zich verder af of met betrekking tot deze personen enkel artikel 31 van verordening nr. 1408/71 moet worden toegepast dan wel of de bepalingen van artikel 21 van deze verordening, hoewel enkel van toepassing op werknemers, naar analogie moeten worden toegepast.

33.
    In deze omstandigheden heeft de Centrale Raad van Beroep bij beslissing van 21 maart 2001 de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

„1)    Heeft artikel 22, lid 1, sub c, van verordening (EEG) nr. 1408/71 ook betrekking op een (gezinslid van een) rechthebbende op pensioen of rente, die krachtens artikel 28 van verordening (EEG) nr. 1408/71 recht heeft op verstrekkingen van het orgaan van de woonplaats - in casu het Franse respectievelijk het Spaanse ziekenfondsorgaan - voor rekening van het overeenkomstig artikel 28, lid 2, sub a, van verordening (EEG) nr. 1408/71 aangewezen bevoegde orgaan - in casu het Nederlandse ziekenfondsorgaan -, in het geval dat de pensioengerechtigde (of zijn gezinsleden) zich met het oog op de medische behandelingen naar de bevoegde lidstaat - Nederland - begeeft?

2)    Indien het antwoord op de eerste vraag bevestigend luidt, welk orgaan dient dan de toestemming als bedoeld in artikel 22, lid 1, sub c, van verordening (EEG) nr. 1408/71 te verlenen?

3)    Indien het antwoord op de eerste vraag ontkennend luidt, is op het recht op verstrekkingen van een (gezinslid van een) pensioen- of rentetrekker, die krachtens artikel 28 van verordening (EEG) nr. 1408/71 recht heeft op verstrekkingen van het orgaan van de woonplaats - in casu het Franse respectievelijk het Spaanse ziekenfondsorgaan - voor rekening van het overeenkomstig artikel 28, lid 2, sub a, van verordening (EEG) nr. 1408/71 aangewezen bevoegde orgaan - in casu het Nederlandse ziekenfondsorgaan -, bij verblijf op het grondgebied van de bevoegde staat het bepaalde in artikel 21 dan wel het bepaalde in artikel 31 van verordening (EEG) nr. 1408/71 van toepassing?”

De eerste vraag

34.
    Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 22, lid 1, sub c en i, van verordening nr. 1408/71 aldus moet worden uitgelegd, dat het ook van toepassing is op een rechthebbende op een pensioen of rente en zijn gezinsleden die in een andere lidstaat wonen dan de lidstaat die dit pensioen of deze rente verschuldigd is en die uit dien hoofde na hun inschrijving bij het orgaan van de woonplaats aanspraak kunnen maken op verstrekkingen krachtens artikel 28 van deze verordening, wanneer deze sociaalverzekerden zich met het oog op een medische behandeling wensen te begeven naar de lidstaat die het pensioen of de rente verschuldigd is.

35.
    Alle regeringen die bij het Hof opmerkingen hebben ingediend, alsook de Commissie menen dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord.

36.
    Om de aldus opnieuw geformuleerde vraag te beantwoorden, moet om te beginnen worden opgemerkt dat artikel 22, lid 1, sub c, van verordening nr. 1408/71 blijkens de rechtspraak van het Hof de regeling bevat van het recht op verstrekkingen van in een lidstaat woonachtige pensioen- of rentetrekkers en hun gezinsleden die het bevoegde orgaan toestemming vragen om zich naar het grondgebied van een andere lidstaat te begeven teneinde aldaar een voor hun gezondheidstoestand passende behandeling te ondergaan, en dat artikel 31 van die verordening, met uitsluiting van artikel 22, lid 1, sub a, de verstrekkingen regelt waarop diezelfde categorie sociaalverzekerden aanspraak kan maken indien die verstrekkingen noodzakelijk worden gedurende een verblijf in een andere lidstaat dan de woonstaat (zie arresten van 31 mei 1979, Pierik, reeds aangehaald, punten 6 en 7, en 25 februari 2003, IKA, C-326/00, Jurispr. blz. I-1703, punten 26, 34 en 39).

37.
    De Commissie stelt dienaangaande dat in casu uit de stukken van het dossier in de zaak Van der Duin niet met zekerheid kan worden opgemaakt of zijn verblijf in Nederland uit medische overwegingen was gepland.

38.
    Er zij evenwel aan herinnerd dat in het kader van de procedure van artikel 234 EG, dat op een duidelijke afbakening van de taken van de nationale rechterlijke instanties en van het Hof berust, elke waardering van de feiten tot de bevoegdheid van de nationale rechter behoort (zie met name arresten van 15 november 1979, Denkavit Futtermittel, 36/79, Jurispr. blz. 3439, punt 12; 16 juli 1998, Dumon en Froment, C-235/95, Jurispr. blz. I-4531, punt 25, en IKA, reeds aangehaald, punt 27). Zoals uit punt 27 van het onderhavige arrest blijkt, gaat de verwijzende rechter volgens eigen zeggen vooralsnog ervan uit dat zowel Van der Duin als Van Wegberg-van Brederode zich naar Nederland hadden begeven om aldaar de in de hoofdgedingen aan de orde zijnde behandelingen te ondergaan, hetgeen overigens verklaart waarom hij het nuttig heeft geacht het Hof te vragen of artikel 22, lid 1, sub c en i, van verordening nr. 1408/71 eventueel kan worden toegepast op deze situaties.

39.
    In de tweede plaats blijkt uit de rechtspraak van het Hof dat artikel 28 van verordening nr. 1408/71 een „conflictregel” bevat om in het geval van pensioen- of rentetrekkers die in een andere lidstaat wonen dan de lidstaat die het pensioen of de rente verschuldigd is, te kunnen uitmaken welk orgaan de in dat artikel bedoelde prestaties moet verlenen en welke wetgeving toepasselijk is (arrest Jordens-Vosters, reeds aangehaald, punt 12).

40.
    Wanneer de rechthebbenden op een pensioen of rente en de leden van hun gezin onder de regeling van artikel 28 van verordening nr. 1408/71 zijn gaan vallen doordat zij zich, overeenkomstig artikel 29 van verordening nr. 574/72, hebben ingeschreven bij het orgaan van de woonplaats, hebben deze rechthebbenden voor zichzelf en voor de leden van hun gezin, zoals reeds uit de bewoordingen van dat artikel 28 blijkt, recht op verstrekkingen die worden verleend alsof de betrokkenen recht hadden op een pensioen of een rente krachtens de wettelijke regeling van de lidstaat op het grondgebied waarvan zij wonen en alsof zij krachtens die wettelijke regeling recht hadden op verstrekkingen.

41.
    Uit de rechtspraak van het Hof volgt dat, hoewel in een dergelijk geval de wettelijke regeling van de lidstaat die het pensioen of de rente verschuldigd is, eventueel aanvullende sociale prestaties ten gunste van deze sociaalverzekerden kan verlenen, dit voor deze lidstaat een loutere mogelijkheid is en deze eventuele aanvulling voor de sociaalverzekerden geen recht vormt dat uit verordening nr. 1408/71 voortvloeit (zie arrest Jordens-Vosters, reeds aangehaald, punten 11-13).

42.
    Hieruit volgt met name dat aan rechthebbenden op een pensioen of rente en de leden van hun gezin die onder de in artikel 28 van verordening nr. 1408/71 voorziene regeling vallen, niet in de door de verwijzende rechter bedoelde zin krachtens deze verordening een aanvullend recht kan worden toegekend op grond waarvan zij - naar analogie van de in artikel 21 van deze verordening voorziene regeling voor werknemers of zelfstandigen die in een andere lidstaat dan de bevoegde Staat wonen - tijdens hun verblijf in de lidstaat die het pensioen of de rente verschuldigd is aanspraak zouden kunnen maken op verstrekkingen volgens de wettelijke regeling van deze lidstaat alsof zij er woonden.

43.
    Gelijk dienaangaande overigens is betoogd door het merendeel van de regeringen die opmerkingen hebben ingediend en door de Commissie, zou een dergelijke toepassing naar analogie onverenigbaar zijn met de wijze waarop de gemeenschapswetgever een regeling heeft gegeven voor de vergoeding, door de lidstaat die het pensioen of de rente verschuldigd is, van de overeenkomstig artikel 28 van verordening nr. 1408/71 voor zijn rekening door het orgaan van de woonplaats verleende prestaties.

44.
    Zoals immers uit artikel 95 van verordening nr. 574/72 blijkt, wordt het bedrag van de krachtens dit artikel 28 verleende verstrekkingen in beginsel door het bevoegde orgaan van de staat die het pensioen of de rente verschuldigd is, aan het orgaan van de woonplaats vergoed door middel van een vast bedrag, dat bestemd is om alle aan de betrokkenen te verlenen verstrekkingen te dekken en dat wordt berekend op basis van de gemiddelde jaarlijkse kosten van geneeskundige verzorging van een pensioen- of rentetrekker in de lidstaat van de woonplaats, zodat dit vast bedrag ook de kosten van eventuele verzorging in een andere lidstaat dan de woonstaat omvat.

45.
    Dit betekent dat indien het de sociaalverzekerde die aanspraak kan maken op verstrekkingen uit hoofde van artikel 28 van verordening nr. 1408/71, werd toegestaan zich naar eigen goeddunken naar de lidstaat die het pensioen of de rente verschuldigd is te begeven om er van het bevoegde orgaan van die Staat de prestaties te ontvangen overeenkomstig de aldaar geldende wettelijke regeling, deze lidstaat een tweede maal de verzorging zou vergoeden die hij reeds heeft gefinancierd door middel van het aan de lidstaat van de woonplaats betaalde vaste bedrag.

46.
    In het geval van werknemers of zelfstandigen die in een andere lidstaat dan de bevoegde Staat wonen, brengt de in artikel 21 van verordening nr. 1408/71 bedoelde rechtstreekse vergoeding door het orgaan van de bevoegde Staat van verstrekkingen die aan de betrokkene tijdens zijn verblijf aldaar zijn verleend, voor deze lidstaat daarentegen geen dubbele financiering mee. De bevoegde Staat vergoedt de verstrekkingen die deze werknemers krachtens artikel 19 van verordening nr. 1408/71 door het orgaan van de lidstaat van de woonplaats zijn verleend, overeenkomstig artikel 93 van verordening nr. 574/72 immers niet in de vorm van een vast jaarlijks bedrag, maar door betaling van het werkelijke bedrag van de verleende verstrekkingen zoals dit bedrag uit de boekhouding van laatstgenoemd orgaan blijkt.

47.
    Uit de voorafgaande beschouwingen volgt dat wanneer de rechthebbenden op een pensioen of rente en de leden van hun gezin bij het orgaan van de woonplaats zijn ingeschreven, die rechthebbenden overeenkomstig het bepaalde in artikel 28 van verordening nr. 1408/71 en artikel 29 van verordening nr. 574/72 voor zichzelf en voor de leden van hun gezin recht hebben op verstrekkingen van het bevoegde orgaan van de lidstaat van de woonplaats, alsof zij rechthebbenden op een pensioen of rente waren krachtens de wettelijke regeling van laatstgenoemde Staat en uit dien hoofde recht hadden op die verstrekkingen. Door deze juridische fictie en de daaruit voortvloeiende gelijkstelling worden dit orgaan en de lidstaat van de woonplaats ten aanzien van deze sociaalverzekerden bijgevolg het bevoegde orgaan en de bevoegde lidstaat voor het verlenen van bedoelde verstrekkingen, zulks onverminderd de overwegingen in punt 41 van het onderhavige arrest.

48.
    In deze omstandigheden staat niets eraan in de weg, dat op sociaalverzekerden die aldus aanspraak kunnen maken op verstrekkingen krachtens artikel 28 van verordening nr. 1408/71, net als op de overige pensioen- of rentetrekkers en de leden van hun gezin die onder de wettelijke regeling van de lidstaat van de woonplaats vallen, artikel 22, lid 1, sub c en i, van deze verordening wordt toegepast.

49.
    Deze sociaalverzekerden voldoen immers, zoals deze laatste bepaling voorschrijft, aan de voorwaarden die in de wettelijke regeling van de bevoegde staat, namelijk de lidstaat van hun woonplaats, zijn gesteld om recht te hebben op verstrekkingen. Hieruit volgt dat wanneer zij zich naar een andere lidstaat begeven voor verstrekkingen waarop zij krachtens deze bepaling aanspraak kunnen maken, de in deze bepaling vervatte regeling geldt, ook wanneer de sociaalverzekerden zich begeven naar de lidstaat die het pensioen of de rente verschuldigd is.

50.
    Dienaangaande moet voorts worden opgemerkt dat artikel 22 van verordening nr. 1408/71 in het kader van de algemene doelstellingen van het EG-Verdrag behoort tot de maatregelen die tot doel hebben, de werknemer die onderdaan van een lidstaat is, onder de in dit artikel gestelde voorwaarden in aanmerking te doen komen voor verstrekkingen in andere lidstaten, ongeacht het nationale orgaan waarbij hij is aangesloten of zijn woonplaats (zie, naar analogie, met betrekking tot een eerdere versie van artikel 22, arrest van 16 maart 1978, Pierik, reeds aangehaald, punt 14).

51.
    Gelet op het voorgaande moet op de eerste prejudiciële vraag worden geantwoord, dat artikel 22, lid 1, sub c en i, van verordening nr. 1408/71 aldus moet worden uitgelegd dat het ook van toepassing is op een rechthebbende op een pensioen of rente en zijn gezinsleden die wonen in een andere lidstaat dan de lidstaat die dit pensioen of deze rente verschuldigd is en die uit dien hoofde na hun inschrijving bij het orgaan van de woonplaats aanspraak kunnen maken op verstrekkingen krachtens artikel 28 van deze verordening, wanneer deze sociaalverzekerden zich met het oog op een medische behandeling wensen te begeven naar de lidstaat die het pensioen of de rente verschuldigd is.

De tweede vraag

52.
    Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen, welk orgaan bevoegd is om de in artikel 22, lid 1, sub c en i, van verordening nr. 1408/71 bedoelde voorafgaande toestemming te verlenen, wanneer het verzoek om toestemming betrekking heeft op een rechthebbende op pensioen of rente en zijn gezinsleden die wonen in een andere lidstaat dan de lidstaat die dit pensioen of deze rente verschuldigd is en die uit dien hoofde na hun inschrijving bij het orgaan van de woonplaats aanspraak kunnen maken op verstrekkingen krachtens artikel 28 van deze verordening.

53.
    Met name uit punt 47 van het onderhavige arrest blijkt, dat wanneer de rechthebbende op een pensioen of rente en de leden van zijn gezin zijn ingeschreven bij het bevoegde orgaan van de lidstaat waar zij wonen, die rechthebbende overeenkomstig het bepaalde in artikel 28 van verordening nr. 1408/71 en artikel 29 van verordening nr. 574/72 voor zichzelf en voor de leden van zijn gezin recht heeft op verstrekkingen van het bevoegde orgaan van de lidstaat van de woonplaats, alsof hij rechthebbende op een pensioen of rente was krachtens de wettelijke regeling van laatstgenoemde Staat en uit dien hoofde recht had op die verstrekkingen, zodat dit orgaan en de lidstaat van de woonplaats door deze juridische fictie en de daaruit voortvloeiende gelijkstelling ten aanzien van deze sociaalverzekerden het bevoegde orgaan en de bevoegde lidstaat voor het verlenen van bedoelde verstrekkingen worden.

54.
    Zoals alle betrokken regeringen alsook de Commissie hebben betoogd, is derhalve het orgaan van de woonplaats het orgaan dat bevoegd is om deze sociaalverzekerden in voorkomend geval toestemming te verlenen zich naar een andere lidstaat, daaronder begrepen de lidstaat die het pensioen of de rente verschuldigd is, te begeven voor verstrekkingen onder de in artikel 22, lid 1, sub c en i, gestelde voorwaarden.

55.
    Zoals een aantal van deze regeringen en de Commissie hebben opgemerkt, is deze oplossing overigens ook gerechtvaardigd door de omstandigheid dat het orgaan van de woonplaats overeenkomstig artikel 36 van verordening nr. 1408/71 en artikel 93 van verordening nr. 574/72 in beginsel de aldus verleende verstrekkingen zal vergoeden, alsmede door de omstandigheid dat dit orgaan het best in staat is om concreet na te gaan of voldaan is aan de voorwaarden voor het verlenen van deze toestemming, met name de voorwaarden waaronder deze verlening overeenkomstig artikel 22, lid 2, van verordening nr. 1408/71 verplicht is.

56.
    Gelet op het voorgaande moet op de tweede prejudiciële vraag worden geantwoord, dat het orgaan van de woonplaats het orgaan is dat bevoegd is om de in artikel 22, lid 1, sub c en i, van verordening nr. 1408/71 bedoelde voorafgaande toestemming te verlenen, wanneer het verzoek om toestemming betrekking heeft op een rechthebbende op pensioen of rente en zijn gezinsleden die wonen in een andere lidstaat dan de lidstaat die dit pensioen of deze rente verschuldigd is en die uit dien hoofde na hun inschrijving bij het orgaan van de woonplaats aanspraak kunnen maken op verstrekkingen krachtens artikel 28 van deze verordening.

De derde vraag

57.
    Aangezien de derde vraag door de verwijzende rechter slechts is gesteld voor het geval van een ontkennend antwoord op de eerste vraag, en deze vraag bevestigend is beantwoord, behoeft de derde vraag niet te worden beantwoord.

Kosten

58.
    De kosten door de Nederlandse, de Duitse, de Spaanse, de Franse regering en de regering van het Verenigd Koninkrijk alsmede door de Commissie wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),

uitspraak doende op de door de Centrale Raad van Beroep bij beslissing van 21 maart 2001 gestelde vragen, verklaart voor recht:

1)    Artikel 22, lid 1, sub c en i, van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, in de gewijzigde en bijgewerkte versie van verordening (EEG) nr. 2001/83 van de Raad van 2 juni 1983, moet aldus worden uitgelegd dat het ook van toepassing is op een rechthebbende op een pensioen of rente en zijn gezinsleden die wonen in een andere lidstaat dan de lidstaat die dit pensioen of deze rente verschuldigd is en die uit dien hoofde na hun inschrijving bij het orgaan van de woonplaats aanspraak kunnen maken op verstrekkingen krachtens artikel 28 van deze verordening, wanneer deze sociaalverzekerden zich met het oog op een medische behandeling wensen te begeven naar de lidstaat die het pensioen of de rente verschuldigd is.

2)    Het orgaan van de woonplaats is het orgaan dat bevoegd is om de in voormeld artikel 22, lid 1, sub c en i, bedoelde voorafgaande toestemming te verlenen, wanneer het verzoek om toestemming betrekking heeft op sociaalverzekerden die zich in een dergelijke situatie bevinden.

Wathelet
Timmermans
La Pergola

Jann

von Bahr

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 3 juli 2003.

De griffier

De president van de Vijfde kamer

R. Grass

M. Wathelet


1: Procestaal: Nederlands.