Language of document :

Hogere voorziening ingesteld op 3 januari 2018 door de Helleense Republiek tegen het arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 25 oktober 2017 in zaak T-26/16, Helleense Republiek / Europese Commissie

(Zaak C-6/18 P)

Procestaal: Grieks

Partijen

Rekwirante: Helleense Republiek (vertegenwoordigers: G. Kanellopoulos, I. Pachi en A. Vasilopoulou)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

Verzoekster verzoekt dat het Hof haar hogere voorziening toewijst, het bestreden arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 25 oktober 2017, zaak T-26/16, vernietigt, voor zover daarbij haar beroep is verworpen, het beroep van de Helleense Republiek van 22 januari 2016 toewijst, besluit 2015/2098 van de Europese Commissie van 13 november 20151 nietig verklaart, op de punten waarin aan de Helleense Republiek in uitvoering van verificaties IR/2009/004/GR en IR/2009/0017/GR eenmalige en forfaitaire financiële correcties zijn opgelegd – wegens vertragingen bij de terugvorderingsprocedure, het niet verstrekken van gegevens en, in het algemeen, wegens tekortkomingen in de procedures voor schuldenbeheer – voor een totaal bedrag van 11.534.827,97 EUR, en dat de Commissie wordt verwezen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar hogere voorziening voert verzoekster twee middelen aan.

Het eerste middel heeft betrekking op het deel van het besluit van de Commissie waarin aan de Helleense Republiek een forfaitaire financiële correctie wordt opgelegd, en is ontleend aan de onjuiste uitlegging en toepassing door het Gerecht van de artikelen 31, 32 en 33 van verordening nr. 1290/20052 , een onjuiste rechtsopvatting wat betreft de toepassing van de richtsnoeren van document 5330/1997 van de Commissie voor het opleggen van forfaitaire correcties in omstandigheden als bedoeld in artikel 32, lid 4, van verordening nr. 1290/2005, schending van het rechtszekerheidsbeginsel en aan ontoereikende motivering van het bestreden arrest.

Het tweede middel heeft betrekking op het deel van het besluit van de Commissie waarin een eenmalige correctie wordt opgelegd, en is ontleend aan de onjuiste uitlegging en toepassing in het bestreden arrest van de artikelen 32, lid 4, en 49 van verordening nr. 1290/2005, schending van het verbod van terugwerkende kracht van wetten en van het rechtszekerheidsbeginsel en aan een tegenstrijdige en ontoereikende motivering van genoemd arrest.

____________

1     Uitvoeringsbesluit (ΕU) 2015/2098 van de Commissie van 13 november 2015 houdende onttrekking aan EU-financiering van bepaalde uitgaven die de lidstaten hebben verricht in het kader van het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) of in het kader van het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) [Kennisgeving geschied onder nummer C(2015) 7716] (PB 2015, L 303, blz. 35).

2     Verordening (ΕG) nr. 1290/2005 van de Raad van 21 juni 2005 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (PB 2005, L 209, blz. 1).