Language of document : ECLI:EU:C:2018:173

ARREST VAN HET HOF (Zevende kamer)

8 maart 2018 (*)

„Prejudiciële verwijzing – Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Rechterlijke bevoegdheid en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken – Verordening (EU) nr. 1215/2012 – Artikel 25 – Bestaan van een forumkeuzebeding – Mondelinge overeenkomst zonder schriftelijke bevestiging – Beding in de algemene verkoopvoorwaarden vermeld op facturen – Artikel 7, punt 1, onder b) – Distributieovereenkomst tussen in twee verschillende lidstaten gevestigde vennootschappen betreffende de markt van een derde lidstaat – Artikel 7, punt 1, onder b), tweede streepje – Bepaling van het bevoegde gerecht – Plaats van uitvoering van de kenmerkende verbintenis van een dergelijke overeenkomst”

In zaak C‑64/17,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Tribunal da Relação do Porto (rechter in tweede aanleg Porto, Portugal) bij beslissing van 10 november 2016, ingekomen bij het Hof op 7 februari 2017, in de procedure

Saey Home & Garden NV

tegen

Lusavouga-Máquinas e Acessórios Industriais SA,

wijst

HET HOF (Zevende kamer),

samengesteld als volgt: A. Rosas, kamerpresident, C. Toader (rapporteur) en E. Jarašiūnas, rechters,

advocaat-generaal: M. Bobek,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

–        de Portugese regering, vertegenwoordigd door L. Inez Fernandes, M. Figueiredo en P. Lacerda als gemachtigden,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door M. Wilderspin, P. Costa de Oliveira en M. Heller als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 4, lid 1, artikel 7, punt 1, en artikel 25 van verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 2012, L 351, blz. 1).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Saey Home & Garden NV, gevestigd te België, en Lusavouga-Máquinas e Acessórios Industriais SA (hierna: „Lusavouga”), gevestigd te Portugal, betreffende een vordering tot schadevergoeding in verband met de beëindiging van de tussen deze vennootschappen gesloten distributieovereenkomst met betrekking tot de Spaanse markt.

 Toepasselijke bepalingen

3        Artikel 4, lid 1, van verordening nr. 1215/2012 bepaalt:

„Onverminderd deze verordening worden zij die woonplaats hebben op het grondgebied van een lidstaat, ongeacht hun nationaliteit, opgeroepen voor de gerechten van die lidstaat.”

4        Artikel 7 van deze verordening luidt:

„Een persoon die woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, kan in een andere lidstaat voor de volgende gerechten worden opgeroepen:

l.      a)      ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst, voor het gerecht van de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd;

b)      voor de toepassing van deze bepaling is, tenzij anders is overeengekomen, de plaats van uitvoering van de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt:

–        voor de koop en verkoop van roerende lichamelijke zaken, de plaats in een lidstaat waar de zaken volgens de overeenkomst geleverd werden of geleverd hadden moeten worden;

–        voor de verstrekking van diensten, de plaats in een lidstaat waar de diensten volgens de overeenkomst verstrekt werden of verstrekt hadden moeten worden;

c)      punt a) is van toepassing indien punt b) niet van toepassing is;

[…]

5.      ten aanzien van een geschil betreffende de exploitatie van een filiaal, van een agentschap of enige andere vestiging, voor het gerecht van de plaats waar het filiaal, het agentschap of andere vestiging gelegen zijn;

[…]”

5        Artikel 25 van deze verordening, dat staat in afdeling 7, met het opschrift „Door partijen aangewezen bevoegd gerecht”, van hoofdstuk II, bepaalt het volgende:

„1.      Indien de partijen, ongeacht hun woonplaats, een gerecht of de gerechten van een lidstaat hebben aangewezen voor de kennisneming van geschillen die naar aanleiding van een bepaalde rechtsbetrekking zijn ontstaan of zullen ontstaan, is dit gerecht of zijn de gerechten van die lidstaat bevoegd, tenzij de overeenkomst krachtens het recht van die lidstaat nietig is wat haar materiële geldigheid betreft. Deze bevoegdheid is exclusief, tenzij de partijen anders zijn overeengekomen. De overeenkomst tot aanwijzing van een bevoegd gerecht wordt gesloten:

a)      hetzij bij een schriftelijke overeenkomst of bij een schriftelijk bevestigde mondelinge overeenkomst;

b)      hetzij in een vorm die wordt toegelaten door de handelwijzen die tussen de partijen gebruikelijk zijn geworden;

c)      hetzij, in de internationale handel, in een vorm die overeenstemt met een gewoonte waarvan de partijen op de hoogte zijn of hadden behoren te zijn en die in de internationale handel algemeen bekend is en door partijen bij dergelijke overeenkomsten in de betrokken handelsbranche doorgaans in acht wordt genomen.

[…]”

 Hoofdgeding en prejudiciële vragen

6        Uit het aan het Hof overgelegde dossier blijkt dat Lusavouga haar zetel heeft in Cacia, Aveiro (Portugal) en dat haar bedrijfsruimten in Portugal zijn gevestigd. Haar activiteiten bestaan in de import, export en groothandel van machines, werktuigen en andere apparatuur. Haar commerciële netwerk bestrijkt met name het Spaanse grondgebied, waarop zij geen filiaal of vestiging heeft.

7        Saey Home & Garden is een vennootschap met zetel in Kortrijk (België) die zich toelegt op de productie en verkoop van met name keukenapparatuur en -gerei voorzien van het merk „Barbecook”. Deze vennootschap heeft evenmin een filiaal of vestiging op het Spaanse grondgebied.

8        Eind 2013 of begin 2014 hebben de partijen in het hoofdgeding een distributieovereenkomst gesloten met als doel de promotie en exclusieve distributie (met uitzondering van één klant) in Spanje van de onder bovengenoemde merknaam vervaardigde producten aan detailhandelaren en eindgebruikers.

9        Hoewel geen geschrift bestaat waaruit blijkt dat die overeenkomst is gesloten, staat volgens de verwijzende rechter vast dat ze bestaat. In het kader van deze overeenkomst heeft Lusavouga van januari tot juli 2014 bestellingen voor deze producten geplaatst bij Saey Home & Garden en deze producten verkocht in Spanje.

10      Bij e-mail van 17 juli 2014 heeft Saey Home & Garden Lusavouga op de hoogte gesteld van haar beslissing om hun partnerschap te beëindigen.

11      Op 19 juni 2015 heeft Lusavouga Saey Home & Garden gedagvaard voor de Tribunal de Comarca de Aveiro (rechter in eerste aanleg van het gerechtelijk district Aveiro, Portugal) teneinde Saey Home & Garden te doen veroordelen tot betaling aan haar van met name een bedrag van 24 000 EUR, bestaande uit een bedrag van 10 000 EUR ter vergoeding van de schade als gevolg van de handelingen van Saey Home & Garden en de vroegtijdige en plotselinge beëindiging van de distributieovereenkomst, en een bedrag van 14 000 EUR als klantenvergoeding.

12      Saey Home & Garden heeft betoogd dat de Portugese gerechten niet bevoegd zijn om kennis te nemen van het hoofdgeding, waarbij zij aanvoerde dat, ten eerste, de betrokken producten in België zijn geladen en dat Lusavouga voor het vervoer heeft gezorgd en, ten tweede, dat punt 20 van de algemene voorwaarden waaraan de verkoop van deze producten was onderworpen, een forumkeuzebeding bevatte volgens hetwelk de geschillen worden beslecht door de rechtbanken van Kortrijk (België).

13      De Tribunal de Comarca de Aveiro heeft de exceptie van onbevoegdheid verworpen en geoordeeld dat de Portugese gerechten krachtens artikel 7, punt 1, onder a), van verordening nr. 1215/2012 internationaal bevoegd zijn.

14      Saey Home & Garden heeft tegen deze beslissing hoger beroep ingesteld bij de verwijzende rechter, de Tribunal da Relação do Porto (rechter in tweede aanleg Porto, Portugal), waarbij zij aanvoerde dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde distributieovereenkomst betrekking heeft op de verrichting van diensten in Spanje, zodat deze lidstaat de plaats van uitvoering van de contractuele verbintenissen is. Voorts stelt Saey Home & Garden dat de onrechtmatige beëindiging van een overeenkomst een „contractuele aangelegenheid” is in de zin van artikel 7, punt 1, onder a), van verordening nr. 1215/2012, zodat de Portugese gerechten niet bevoegd zijn.

15      De verwijzende rechter wijst erop dat de vraag die moet worden beantwoord, is of de Portugese, Belgische dan wel Spaanse gerechten internationaal bevoegd zijn om van het hoofdgeding kennis te nemen. Indien de Portugese gerechten niet bevoegd zijn om kennis te nemen van het hoofdgeding, is hij voorts van mening dat hij zal moeten bepalen of de Belgische dan wel de Spaanse gerechten bevoegd zijn om van dit geding kennis te nemen.

16      Van oordeel dat de beslechting van het hoofdgeding afhangt van de uitlegging van verordening nr. 1215/2012, heeft de Tribunal da Relação do Porto de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)      Moet de vordering overeenkomstig de basisregel van artikel 4, lid 1, van verordening nr. 1215/2012 bij de Belgische gerechten worden ingesteld op grond dat verweerster haar zetel in België heeft en aldaar daadwerkelijk is gevestigd?

2)      Moet de vordering overeenkomstig artikel 7, [punt] 1, onder a) en c), van verordening nr. 1215/2012 (dat krachtens artikel 5, lid 1, ervan van toepassing is) worden ingesteld bij de Portugese gerechten op grond dat het een distributieovereenkomst betreft en de uit deze overeenkomst voortvloeiende wederzijdse verbintenissen in Portugal moesten worden uitgevoerd?

3)      Moet de vordering overeenkomstig artikel 7, [punt] 1, onder a) en c), van verordening nr. 1215/2012 (dat krachtens artikel 5, lid 1, ervan van toepassing is) worden ingesteld bij de Spaanse gerechten op grond dat het een distributieovereenkomst betreft en de uit deze overeenkomst voortvloeiende wederzijdse verbintenissen in Spanje moesten worden uitgevoerd?

4)      Moet de vordering overeenkomstig artikel 7, [punt] 1, onder a) en b), eerste streepje, van verordening nr. 1215/2012 (dat krachtens artikel 5, lid 1, ervan van toepassing is) worden ingesteld bij de Portugese gerechten op grond dat het gaat om een raamovereenkomst inzake distributie, die in de verhouding tussen verzoekster en verweerster bestaat uit verschillende koop-verkoopovereenkomsten, en alle verkochte goederen in Portugal moesten worden geleverd, zoals het geval is geweest met de levering op 21 januari 2014?

5)      Moet de vordering overeenkomstig artikel 7, [punt] 1, onder a) en b), eerste streepje, van verordening nr. 1215/2012 (dat krachtens artikel 5, lid 1, ervan van toepassing is) worden ingesteld bij de Belgische gerechten op grond dat het gaat om een raamovereenkomst inzake distributie, die in de verhouding tussen verzoekster en verweerster bestaat uit verschillende koop-verkoopovereenkomsten, en alle verkochte goederen door [verweerster aan verzoekster] in België werden geleverd?

6)      Moet de vordering overeenkomstig artikel 7, [punt] 1, onder a) en b), eerste streepje, van verordening nr. 1215/2012 (dat krachtens artikel 5, lid 1, ervan van toepassing is) worden ingesteld bij de Spaanse gerechten op grond dat het gaat om een raamovereenkomst inzake distributie, die in de verhouding tussen verzoekster en verweerster bestaat uit verschillende koop-verkoopovereenkomsten, en alle verkochte goederen bestemd waren om in Spanje te worden geleverd voor in Spanje verrichte handelsactiviteiten?

7)      Moet de vordering overeenkomstig artikel 7, [punt] 1, onder a) en b), tweede streepje, van verordening nr. 1215/2012 (dat krachtens artikel 5, lid 1, ervan van toepassing is) worden ingesteld bij de Portugese gerechten op grond dat het gaat om een raamovereenkomst inzake distributie, die in de verhouding tussen verzoekster en verweerster uitdrukking vindt in door verzoekster ten behoeve van verweerster verrichte diensten waarbij verzoekster handelsactiviteiten promoot die indirect verweerster betreffen?

8)      Moet de vordering overeenkomstig artikel 7, [punt] 1, onder a) en b), tweede streepje, van verordening nr. 1215/2012 (dat krachtens artikel 5, lid 1, ervan van toepassing is) worden ingesteld bij de Spaanse gerechten op grond dat het gaat om een raamovereenkomst inzake distributie, die in de verhouding tussen verzoekster en verweerster uitdrukking vindt in door verzoekster ten behoeve van verweerster verrichte diensten waarbij verzoekster handelsactiviteiten promoot die via een in Spanje uitgeoefende handelsactiviteit indirect verweerster betreffen?

9)      Moet de vordering overeenkomstig artikel 7, [punt] 5, van verordening nr. 1215/2012 (dat krachtens artikel 5, lid 1, ervan van toepassing is) worden ingesteld bij de Portugese gerechten op grond dat het gaat om een distributieovereenkomst en het geding tussen verzoekster en verweerster vergelijkbaar is met een geding tussen een principaal (hier: ,leverancier’) en een in Portugal gevestigde agent?

10)      Moet de vordering overeenkomstig artikel 7, [punt] 5, van verordening nr. 1215/2012 (dat krachtens artikel 5, lid 1, ervan van toepassing is) worden ingesteld bij de Spaanse gerechten op grond dat het gaat om een distributieovereenkomst en het geding tussen verzoekster en verweerster vergelijkbaar is met een geding tussen een principaal (hier: ,leverancier’) en een agent die moet worden geacht in Spanje gevestigd te zijn, zijnde het land waarin de agent zijn verbintenissen uit overeenkomst moest uitvoeren?

11)      Moet de vordering overeenkomstig artikel 25, lid 1, van verordening nr. 1215/2012 (dat krachtens artikel 5, lid 1, ervan van toepassing is) worden ingesteld bij de Belgische gerechten, met name een rechtbank te Kortrijk, op grond dat in punt 20 van de algemene voorwaarden die van toepassing waren op alle verkopen door verweerster aan verzoekster, een schriftelijk en naar Belgisch recht geheel rechtsgeldig forumkeuzebeding is vervat, volgens hetwelk ,any dispute of any nature whatsoever shall be the exclusive jurisdiction of the courts of Kortrijk’ [alle geschillen, van welke aard ook, onder de uitsluitende bevoegdheid van de rechtbanken van Kortrijk vallen]?

12)      Moet de vordering krachtens het bepaalde in de afdelingen 2 tot en met 7 van hoofdstuk II van verordening nr. 1215/2012 (dat krachtens artikel 5, lid 1, ervan van toepassing is) worden ingesteld bij de Portugese gerechten op grond dat de voornaamste aanknopingspunten van de contractuele verhouding tussen verzoekster en verweerster verband houden met het grondgebied en de rechtsorde van Portugal?

13)      Moet de vordering krachtens het bepaalde in de afdelingen 2 tot en met 7 van hoofdstuk II van verordening nr. 1215/2012 (dat krachtens artikel 5, lid 1, ervan van toepassing is) worden ingesteld bij de Spaanse gerechten op grond dat de voornaamste aanknopingspunten van de contractuele verhouding tussen verzoekster en verweerster verband houden met het grondgebied en de rechtsorde van Spanje?”

 Beantwoording van de prejudiciële vragen

 Ontvankelijkheid

17      In hun schriftelijke opmerkingen uiten de Portugese regering en de Europese Commissie twijfels over de ontvankelijkheid van het onderhavige verzoek om een prejudiciële beslissing, in het bijzonder omdat het bepaalde tekortkomingen zou bevatten, zoals met name een onvolledige beschrijving van de feiten van het hoofdgeding, het ontbreken van een standpunt van de verwijzende rechter over de motivering van dit verzoek en de herhaling van een aantal gestelde vragen.

18      Dienaangaande zij eraan herinnerd dat er volgens vaste rechtspraak een vermoeden van relevantie rust op de vragen betreffende de uitlegging van het Unierecht die de nationale rechter heeft gesteld binnen het onder zijn eigen verantwoordelijkheid geschetste wettelijke en feitelijke kader, ten aanzien waarvan het niet aan het Hof is de juistheid te onderzoeken. Het Hof kan enkel weigeren uitspraak te doen op een door een nationale rechter gestelde prejudiciële vraag in de zin van artikel 267 VWEU wanneer met name de vereisten met betrekking tot de inhoud van een verzoek om een prejudiciële beslissing als vermeld in artikel 94 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof niet zijn nageleefd of wanneer de door de nationale rechter gevraagde uitlegging of beoordeling van de geldigheid van een Unierechtelijk voorschrift klaarblijkelijk geen verband houdt met een reëel geschil of met het voorwerp van het hoofdgeding of wanneer het vraagstuk van hypothetische aard is (zie in die zin arrest van 28 maart 2017, Rosneft, C‑72/15, EU:C:2017:236, punten 50 en 155 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

19      Het is tevens vaste rechtspraak dat de nationale rechter wegens het vereiste om tot een voor hem nuttige uitlegging van het Unierecht te komen, een omschrijving dient te geven van het feitelijke en wettelijke kader waarin de gestelde vragen moeten worden geplaatst, of ten minste de feiten moet uiteenzetten waarop die vragen zijn gebaseerd. Voorts moet de verwijzingsbeslissing de precieze redenen vermelden waarom de nationale rechter twijfelt over de uitlegging van het Unierecht en het noodzakelijk acht om een prejudiciële vraag aan het Hof voor te leggen (arrest van 14 juni 2017, Online Games e.a., C‑685/15, EU:C:2017:452, punt 43 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

20      In casu houdt de gevraagde uitlegging van sommige bepalingen van verordening nr. 1215/2012 werkelijk en rechtstreeks verband met het voorwerp van het hoofdgeding – dat naar behoren wordt toegelicht – en zullen de antwoorden van het Hof op de gestelde vragen de verwijzende rechter in staat stellen zijn twijfels weg te nemen en het geding te beslechten.

21      Bijgevolg moet het verzoek om een prejudiciële beslissing ontvankelijk worden verklaard.

 Ten gronde

22      De bevoegdheid van een gerecht of de gerechten van een lidstaat, die door partijen in een forumkeuzebeding is overeengekomen, is volgens de bewoordingen van artikel 25, lid 1, van verordening nr. 1215/2012 in beginsel exclusief. De elfde vraag, die het bestaan van een rechterlijke bevoegdheid op grond van een dergelijk beding betreft, moet daarom eerst worden beantwoord.

 Elfde vraag

23      Met deze vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 25, lid 1, van verordening nr. 1215/2012 aldus moet worden uitgelegd dat een forumkeuzebeding in algemene verkoopvoorwaarden die op door een van de contractanten uitgereikte facturen zijn vermeld, voldoet aan de vereisten van die bepaling.

24      Volgens vaste rechtspraak moeten de voorwaarden van artikel 25 van verordening nr. 1215/2012 strikt worden uitgelegd, daar dat artikel zowel de uit het algemene beginsel van artikel 4 van die verordening voortvloeiende bevoegdheid van de gerechten van de woonplaats van de verweerder als de bijzondere bevoegdheden van de artikelen 7 tot en met 9 van die verordening uitsluit (zie in die zin arrest van 28 juni 2017, Leventis en Vafeias, C‑436/16, EU:C:2017:497, punt 39 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

25      Meer in het bijzonder moet de aangezochte rechter in limine litis nagaan of het forumkeuzebeding daadwerkelijk het voorwerp is geweest van wilsovereenstemming tussen partijen, die duidelijk en nauwkeurig tot uiting moet komen, waarbij de vormvereisten van artikel 25, lid 1, van verordening nr. 1215/2012 er in dat verband toe strekken te waarborgen dat de wilsovereenstemming inderdaad vaststaat (zie in die zin arrest van 28 juni 2017, Leventis en Vafeias, C‑436/16, EU:C:2017:497, punt 34 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

26      Artikel 25, lid 1, onder a), van verordening nr. 1215/2012 bepaalt dat het forumkeuzebeding schriftelijk of mondeling met schriftelijke bevestiging kan worden gesloten.

27      Voorts dient te worden opgemerkt dat het Hof heeft geoordeeld dat een forumkeuzebeding dat is vastgelegd in algemene voorwaarden, geldig is indien in de tekst zelf van de door beide partijen ondertekende overeenkomst uitdrukkelijk wordt verwezen naar algemene voorwaarden die dit beding bevatten (arrest van 7 juli 2016, Hőszig, C‑222/15, EU:C:2016:525, punt 39 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

28      In casu blijkt uit het aan het Hof overgelegde dossier dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde distributieovereenkomst mondeling en zonder nadere schriftelijke bevestiging is gesloten, en dat de algemene voorwaarden die het betrokken forumkeuzebeding bevatten, slechts op de door verweerster in het hoofdgeding uitgereikte facturen zijn vermeld.

29      In het licht van deze elementen en gelet op de in punt 27 van dit arrest in herinnering gebrachte rechtspraak, voldoet een forumkeuzebeding als in het hoofdgeding niet aan de vereisten van artikel 25, lid 1, onder a), van verordening nr. 1215/2012. Het staat evenwel aan de verwijzende rechter om dit na te gaan.

30      Voorts staat volgens de verwijzende rechter vast dat het voorwerp van het hoofdgeding betrekking heeft op een distributieovereenkomst waarvoor vergoeding wordt gevorderd van de schade als gevolg van de voortijdige en plotselinge beëindiging van de overeenkomst, alsmede klantenvergoeding wegens de niet-naleving van het quasi-exclusiviteitsvereiste met betrekking tot die overeenkomst. Bijgevolg dient te worden nagegaan – hetgeen ook de verwijzende rechter toekomt – of het in het hoofdgeding aan de orde zijnde forumkeuzebeding betrekking heeft op deze rechtsverhouding. Een forumkeuzebeding in een overeenkomst kan immers in beginsel enkel rechtsgevolgen hebben in de betrekkingen tussen de partijen die met het sluiten van deze overeenkomst hebben ingestemd (arrest van 7 februari 2013, Refcomp, C‑543/10, EU:C:2013:62, punt 29).

31      Daaraan dient te worden toegevoegd dat artikel 25, lid 1, onder b) en c), van verordening nr. 1215/2012, afgezien van de twee mogelijkheden waarin artikel 25, lid 1, onder a), van deze verordening voorziet, bepaalt dat een forumkeuzebeding ook kan worden overeengekomen respectievelijk in een vorm die wordt toegelaten door de handelwijzen die tussen de partijen gebruikelijk zijn geworden of in een vorm die overeenstemt met een gewoonte waarvan de partijen op de hoogte zijn of hadden behoren te zijn. Het staat in voorkomend geval aan de verwijzende rechter om na te gaan of de partijen in het hoofdgeding in een van deze vormen een forumkeuzebeding zijn overeengekomen.

32      Hieruit volgt dat artikel 25, lid 1, van verordening nr. 1215/2012 aldus moet worden uitgelegd dat, onder voorbehoud van door de verwijzende rechter te verrichten controles, een forumkeuzebeding als in het hoofdgeding, dat is vervat in algemene verkoopvoorwaarden die op door een van de contractanten uitgereikte facturen zijn vermeld, niet voldoet aan de vereisten van die bepaling.

 Tweede tot en met achtste vraag

33      Met deze vragen, die gezamenlijk moeten worden behandeld, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen hoe artikel 7, punt 1, van verordening nr. 1215/2012 moet worden uitgelegd teneinde te bepalen welke rechter bevoegd is om kennis te nemen van een vordering tot schadevergoeding in verband met de beëindiging van een distributieovereenkomst die is gesloten tussen twee vennootschappen die elk in een andere lidstaat gevestigd en werkzaam zijn, voor het verhandelen van producten op de markt van een derde lidstaat, op het grondgebied waarvan geen van deze vennootschappen een filiaal of vestiging heeft.

34      Om te beginnen moet erop worden gewezen dat de aanknopingspunten ter aanwijzing van de bevoegde rechter in artikel 7, punt 1, onder b), van verordening nr. 1215/2012 slechts gelden als de nationale rechter, bij wie het geding tussen partijen die onderlinge handelsbetrekkingen hebben aangeknoopt aanhangig is, tot het oordeel komt dat deze handelsbetrekkingen berusten op een „overeenkomst tot koop en verkoop van roerende lichamelijke zaken” of een „overeenkomst tot verrichting van diensten” in de zin van die bepaling. Een dergelijke kwalificatie zou de toepassing uitsluiten van de bevoegdheidsregel van artikel 7, punt 1, onder a), van deze verordening. Gelet op de rangorde die artikel 7, punt 1, onder c), instelt tussen artikel 7, punt 1, onder a), en artikel 7, punt 1, onder b), is de bevoegdheidsregel van artikel 7, punt 1, onder a), immers slechts van toepassing wanneer de bevoegdheidsregels van artikel 7, punt 1, onder b), dat niet zijn (zie in die zin arrest van 14 juli 2016, Granarolo, C‑196/15, EU:C:2016:559, punten 30 en 31 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

35      In de eerste plaats dient artikel 7, punt 1, onder b), eerste en tweede streepje, van verordening nr. 1215/2012 te worden uitgelegd teneinde vast te stellen of een distributieovereenkomst als die in het hoofdgeding, een „overeenkomst tot koop en verkoop van roerende lichamelijke zaken” of een „overeenkomst tot verrichting van diensten” in de zin van deze bepaling vormt.

36      Hiertoe wordt bij de bepaling van de bevoegde rechter de voor deze overeenkomsten kenmerkende verbintenis als aanknopingspunt genomen (zie in die zin arresten van 25 februari 2010, Car Trim, C‑381/08, EU:C:2010:90, punten 31 en 32, en 15 juni 2017, Kareda, C‑249/16, EU:C:2017:472, punt 40 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

37      Een overeenkomst waarvan de kenmerkende verbintenis de levering van een goed is, moet dus als „koop en verkoop van roerende lichamelijke zaken” in de zin van artikel 7, punt 1, onder b), eerste streepje, van verordening nr. 1215/2012 worden gekwalificeerd (zie in die zin arrest van 14 juli 2016, Granarolo, C‑196/15, EU:C:2016:559, punt 34 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

38      Ten aanzien van de vraag of een overeenkomst kan worden aangemerkt als een „overeenkomst tot verrichting van diensten” in de zin van artikel 7, punt 1, onder b), tweede streepje, van verordening nr. 1215/2012, dient eraan te worden herinnerd dat het begrip „diensten” op zijn minst inhoudt dat de partij die ze verricht, een bepaalde activiteit verricht tegen vergoeding (zie in die zin arrest van 15 juni 2017, Kareda, C‑249/16, EU:C:2017:472, punt 35 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

39      Wat het criterium van het bestaan van een activiteit betreft, blijkt uit de rechtspraak van het Hof dat dit vereist dat positieve handelingen worden verricht, hetgeen een eenvoudig achterwege laten uitsluit. Dat criterium stemt in het geval van een distributieovereenkomst overeen met de kenmerkende prestatie van de distributeur, die de verspreiding van de producten van de leverancier mede bevordert door de distributie ervan te verzekeren. Dankzij de gegarandeerde bevoorrading die hij geniet op grond van de distributieovereenkomst en, in voorkomend geval, zijn deelname aan de commerciële strategie van de leverancier, in het bijzonder aan reclameacties – elementen waarvan de vaststelling aan de nationale rechter staat – is de distributeur in staat zijn klanten diensten en voordelen aan te bieden die een gewone doorverkoper niet kan bieden en op die manier een groter deel van de lokale markt te veroveren voor de producten van de leverancier (zie in die zin arrest van 19 december 2013, Corman-Collins, C‑9/12, EU:C:2013:860, punt 38 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

40      Wat het criterium van de vergoeding als tegenprestatie voor een activiteit betreft, moet worden opgemerkt dat dit niet strikt op te vatten is als de betaling van een geldsom. Er moet rekening worden gehouden, ten eerste, met het concurrentievoordeel dat de distributeur wordt toegekend omdat hij uit hoofde van de tussen de partijen gesloten overeenkomst exclusief of quasi-exclusief de producten van de leverancier mag verkopen op een bepaalde markt en, ten tweede, met mogelijke steun die aan de distributeur wordt verleend in de vorm van toegang tot reclamemedia, overdracht van knowhow door opleidingen of betalingsfaciliteiten. Het geheel van die voordelen kan als een vergoeding van de distributeur worden beschouwd (zie in die zin arrest van 19 december 2013, Corman-Collins, C‑9/12, EU:C:2013:860, punten 39 en 40).

41      Het Hof heeft reeds geoordeeld dat een exclusieve of quasi-exclusieve distributieovereenkomst voor de vaststelling van de rechterlijke bevoegdheid in beginsel onder het begrip „overeenkomst tot verrichting van diensten” valt (zie in die zin arrest van 19 december 2013, Corman-Collins, C‑9/12, EU:C:2013:860, punten 27, 28 en 41).

42      In de tweede plaats moet, onder voorbehoud van toetsing door de verwijzende rechter dat de in geding zijnde distributieovereenkomst daadwerkelijk kan worden gekwalificeerd als een „overeenkomst tot verrichting van diensten”, worden vastgesteld wat de plaats van uitvoering van de kenmerkende verbintenis van een dergelijke overeenkomst is alsook welk gerecht bevoegd is om kennis te nemen van gedingen daarover.

43      In dit verband blijkt uit het aan het Hof overgelegde dossier dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde distributieovereenkomst een exclusieve distributieovereenkomst – met uitzondering van één klant – is die door een in België gevestigde vennootschap met een in Portugal gevestigde vennootschap is gesloten voor de handel in producten op de Spaanse markt, zonder dat deze vennootschappen een filiaal of vestiging hebben op het Spaanse grondgebied.

44      Uit de rechtspraak van het Hof volgt dat, wanneer er meer dan één plaats van uitvoering is van de kenmerkende verbintenis van een overeenkomst tot verrichting van diensten, onder plaats van uitvoering van de overeenkomst in de zin van artikel 7, punt 1, onder b), tweede streepje, van verordening nr. 1215/2012 moet worden verstaan de plaats die de nauwste band tussen deze overeenkomst en het bevoegde gerecht verzekert, welke nauwste band in de regel aanwezig is op de plaats waar de diensten hoofdzakelijk worden verricht (zie in die zin arrest van 11 maart 2010, Wood Floor Solutions Andreas Domberger, C‑19/09, EU:C:2010:137, punten 33 en 34).

45      Bijgevolg is het gerecht dat op grond van deze bepaling bevoegd is om kennis te nemen van vorderingen uit een overeenkomst tot verrichting van diensten die in verscheidene lidstaten worden verricht, het gerecht van de lidstaat van de plaats waar de diensten hoofdzakelijk worden verricht, zoals die blijkt uit de bepalingen van de overeenkomst, alsmede, bij gebreke van dergelijke bepalingen, uit de daadwerkelijke uitvoering van de overeenkomst en, indien de plaats op die grondslag niet kan worden bepaald, de woonplaats van de dienstverrichter (zie in die zin arrest van 11 maart 2010, Wood Floor Solutions Andreas Domberger, C‑19/09, EU:C:2010:137, punt 43).

46      Deze uitlegging, die ook in omstandigheden als die van het hoofdgeding moet worden toegepast, beantwoordt aan de door de wetgever van de Unie nagestreefde doelstellingen van voorspelbaarheid en nabijheid (zie in die zin arresten van 25 februari 2010, Car Trim, C‑381/08, EU:C:2010:90, punt 48 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en 11 maart 2010, Wood Floor Solutions Andreas Domberger, C‑19/09, EU:C:2010:137, punten 41 en 42).

47      Gelet op een en ander moet op de tweede tot en met de achtste vraag worden geantwoord dat artikel 7, punt 1, van verordening nr. 1215/2012 aldus moet worden uitgelegd dat het gerecht dat krachtens deze bepaling bevoegd is om kennis te nemen van een vordering tot schadevergoeding in verband met de beëindiging van een distributieovereenkomst, gesloten tussen twee in twee verschillende lidstaten gevestigde en werkzame vennootschappen, voor het verhandelen van producten op de markt van een derde lidstaat, op het grondgebied waarvan geen van deze vennootschappen een filiaal of vestiging heeft, het gerecht is van de lidstaat van de plaats waar de diensten hoofdzakelijk worden verricht, zoals deze plaats blijkt uit de bepalingen van de overeenkomst, alsmede, bij gebreke van dergelijke bepalingen, uit de daadwerkelijke uitvoering van deze overeenkomst en, indien de plaats op die grondslag niet kan worden bepaald, de woonplaats van de dienstverrichter.

 Overige vragen

48      Gelet op de antwoorden op de tweede tot en met de achtste vraag en op de elfde vraag, behoeft geen uitspraak te worden gedaan over de eerste, de negende, de tiende, de twaalfde en de dertiende vraag.

 Kosten

49      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Zevende kamer) verklaart voor recht:

1)      Artikel 25, lid 1, van verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken moet aldus worden uitgelegd dat, onder voorbehoud van door de verwijzende rechter te verrichten controles, een forumkeuzebeding als in het hoofdgeding, dat is vervat in algemene verkoopvoorwaarden die op door een van de contractanten uitgereikte facturen zijn vermeld, niet voldoet aan de vereisten van die bepaling.

2)      Artikel 7, punt 1, van verordening nr. 1215/2012 moet aldus worden uitgelegd dat het gerecht dat krachtens deze bepaling bevoegd is om kennis te nemen van een vordering tot schadevergoeding in verband met de beëindiging van een distributieovereenkomst, gesloten tussen twee in twee verschillende lidstaten gevestigde en werkzame vennootschappen, voor het verhandelen van producten op de markt van een derde lidstaat, op het grondgebied waarvan geen van deze vennootschappen een filiaal of vestiging heeft, het gerecht is van de lidstaat van de plaats waar de diensten hoofdzakelijk worden verricht, zoals deze plaats blijkt uit de bepalingen van de overeenkomst, alsmede, bij gebreke van dergelijke bepalingen, uit de daadwerkelijke uitvoering van deze overeenkomst en, indien de plaats op die grondslag niet kan worden bepaald, de woonplaats van de dienstverrichter.

ondertekeningen


*      Procestaal: Portugees.