Language of document :

Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 7 november 2013 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door de Raad van State - Nederland) – Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel / X (C-199/12), Y (C-200/12), Z / Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel (C-201/12)

(Gevoegde zaken C-199/12 tot en met C-201/12)1

(Richtlijn 2004/83/EG – Minimumnormen voor toekenning vluchtelingenstatus of subsidiaire beschermingsstatus – Artikel 10, lid 1, sub d – Behoren tot specifieke sociale groep – Seksuele gerichtheid – Grond van vervolging – Artikel 9, lid 1 – Begrip „daden van vervolging” – Gegronde vrees voor vervolging wegens behoren tot specifieke sociale groep – Daden voldoende ernstig om deze vrees te rechtvaardigen – Regelgeving die homoseksuele handelingen strafbaar stelt – Artikel 4 – Beoordeling op individuele basis van feiten en omstandigheden)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Raad van State

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, Z

Verwerende partijen: X (C-199/12), Y (C-200/12), Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel (C-201/12)

in tegenwoordigheid van: Hoog Commissariaat van de Verenigde Naties voor de Vluchtelingen (C-199/12–C-201/12)

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing – Raad van State – Uitlegging van de artikelen 9, leden 1, sub a, en 2, sub c, en 10, lid 1, sub d, van richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming (PB L 304, blz. 12) – Toekenning van de status van vluchteling – Voorwaarden – Gronden van vervolging – Homoseksualiteit – Begrip specifieke sociale groep – Wetgeving van land van herkomst die in geval van homoseksuele relaties in minstens tien jaar gevangenisstraf voorziet

Dictum

Artikel 10, lid 1, sub d, van richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming, moet aldus worden uitgelegd dat het bestaan van strafrechtelijke bepalingen als aan de orde in elk van de hoofdgedingen, die specifiek tegen homoseksuelen zijn gericht, de vaststelling rechtvaardigt dat homoseksuelen moeten worden geacht een specifieke sociale groep te vormen.

Artikel 9, lid 1, van richtlijn 2004/83, gelezen in samenhang met artikel 9, lid 2, sub c, ervan, moet aldus worden uitgelegd dat de enkele strafbaarstelling van homoseksuele handelingen als zodanig geen daad van vervolging vormt. Daarentegen moet een gevangenisstraf voor homoseksuele handelingen die daadwerkelijk wordt toegepast in het land van herkomst dat deze strafbepaling heeft vastgesteld, worden geacht een onevenredige of discriminerende bestraffing en dus een daad van vervolging te vormen.

Artikel 10, lid 1, sub d, van richtlijn 2004/83, gelezen in samenhang met artikel 2, sub c, ervan, moet aldus worden uitgelegd dat enkel homoseksuele handelingen die volgens het nationale recht van de lidstaten strafbaar zijn, van de werkingssfeer ervan zijn uitgesloten. Bij de beoordeling van een verzoek om erkenning als vluchteling kunnen de bevoegde autoriteiten redelijkerwijs niet verwachten dat de asielzoeker, ter vermijding van het risico van vervolging, in zijn land van herkomst zijn homoseksualiteit geheim houdt of zich bij de invulling van die seksuele gerichtheid terughoudend opstelt.

____________

1 PB C 217 van 21.7.2012.