Language of document :

Hogere voorziening ingesteld op 10 mei 2016 door Kühne + Nagel International AG e.a. tegen het arrest van het Gerecht (Negende kamer) van 29 februari 2016 in zaak T-254/12, Kühne + Nagel International AG e.a. / Europese Commissie

(Zaak C-261/16 P)

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirantes: Kühne + Nagel International AG, Kühne + Nagel Management AG, Kühne + Nagel Ltd, Kühne + Nagel Ltd, Kühne + Nagel Ltd (vertegenwoordigers: U. Denzel, C. von Köckritz en C. Klöppner, Rechtsanwälte)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

het arrest van het Gerecht (Negende kamer) van 29 februari 2016 in zaak T-254/12 vernietigen,

artikel 1, leden 1 en 2, artikel 2 en artikel 3 van het besluit van de Commissie van 28 mei 2012 in zaak COMP/39462 – Vrachtvervoer, C(2012) 1959 final overeenkomstig artikel 263, lid 4, VWEU nietig verklaren, voor zover het betrekking heeft op rekwirantes;

de geldboeten die rekwirantes in het voornoemde besluit zijn opgelegd intrekken of aanzienlijk verlagen;

de Commissie verwijzen in de kosten die rekwirantes hebben gemaakt in de procedures voor het Gerecht en voor het Hof.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirantes voeren vijf rechtsmiddelen aan:

Ten eerste heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door ervan uit te gaan dat de gedragingen inzake NES en AMS strijdig zijn met artikel 101 VWEU. Artikel 101 is niet van toepassing op deze gedragingen, omdat zij de handel tussen de lidstaten niet daadwerkelijk ongunstig konden beïnvloeden.

Ten tweede is blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij de berekening van de geldboete die rekwirantes is opgelegd. De met het mededingingsrecht strijdige gedragingen die zijn vastgesteld hadden betrekking op afzonderlijke vergoedingen („fees” of „surcharges”). Het Gerecht had vanuit dit oogpunt de op te leggen geldboete enkel op grond van de met de betreffende vergoeding verkregen omzet mogen berekenen. Het Gerecht heeft miskend dat de Commissie door bij de berekening van de geldboete extra omzet in aanmerking te nemen (met name het vrachttarief), strijdig heeft gehandeld met punt 13 van de richtsnoeren voor de berekening van geldboetes. Doordat het Gerecht dezelfde methode impliciet ook heeft gebruikt als grond voor de uitoefening van zijn volledige rechtsmacht, heeft het daarenboven zelf ook onjuist gebruik gemaakt van deze bevoegdheid.

Ten derde heeft het Gerecht het beginsel van gelijke behandeling geschonden. K+N werkt – anders dan de overige expediteurs – niet volgens het consolidatiemodel, maar treedt vanuit economisch standpunt in meer dan 90 % van de transacties op als klassieke tussenpersoon. Op grond van de aanzienlijke verschillen in het bedrijfsmodel had het Gerecht een gedifferentieerde benadering moeten toepassen en had het verschillende feiten niet gelijk mogen behandelen. Het Gerecht had met name de berekening van de geldboete van de Commissie nietig moeten verklaren en een geldboete voor rekwirantes moeten vaststellen die alleen was gebaseerd op de omzet die met de betreffende „fees” of „surcharges” was behaald.

Ten vierde zijn de door het Gerecht opgelegde geldboetes bijzonder onevenredig. De geldboete die door het Gerecht is bekrachtigd is kennelijk excessief en kan ook niet worden gerechtvaardigd met het oog op afschrikkende werking.

Ten vijfde heeft het Gerecht geen rekening gehouden met de Air Transport Exemption en is er derhalve met betrekking tot NES en AMS onterecht van uitgegaan dat artikel 101 VWEU van toepassing was.

____________