Language of document :

Hogere voorziening ingesteld op 26 mei 2016 door de Europese Commissie tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 16 maart 2016 in zaak T-103/14, Frucona Košice a.s. / Europese Commissie

(Zaak C-300/16 P)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Europese Commissie (vertegenwoordigers: L. Armati, T. Maxian Rusche, B. Stromsky, K. Walkerová, gemachtigden)

Andere partij in de procedure: Frucona Košice a.s.

Conclusies

het arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 16 maart 2016 in de zaak Frucona Košice/Commissie (T-103/14), dat op dezelfde dag ter kennis is gebracht van de Commissie, vernietigen;

zelf uitspraak doen op het beroep in eerste aanleg en dit beroep ongegrond verklaren;

de andere partij in de procedure (verzoekster in eerste aanleg) verwijzen in de kosten.

Subsidiair:

het arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 16 maart 2016 in de zaak Frucona Košice/Commissie (T-103/14), dat op dezelfde dag ter kennis is gebracht van de Commissie, vernietigen;

de zaak terugverwijzen naar het Gerecht voor een nieuw onderzoek van het tweede, en in zoverre nodig het derde en het vierde, middel in eerste aanleg;

de beslissing omtrent de kosten van de procedure in eerste aanleg en in hogere voorziening aanhouden.

Middelen en voornaamste argumenten

De Commissie betoogt dat het bestreden arrest moet worden vernietigd op de hiernavolgende gronden, die ten eerste de toepasselijkheid van het criterium van de particuliere schuldeiser betreffen en ten tweede de toepassing van dat criterium.

Wat de toepasselijkheid van het criterium van de particuliere schuldeiser betreft, voert de Commissie drie middelen aan. Ten eerste stelt zij dat het Gerecht het litigieuze besluit onjuist heeft uitgelegd, ten tweede dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij de uitlegging van artikel 107, lid 1, VWEU, wat de toepasselijkheid van het voornoemde criterium betreft, en ten derde dat die rechterlijke instantie het gezag van gewijsde onjuist heeft toegepast.

In het bestreden arrest is geoordeeld dat het criterium van de private schuldeiser toepasselijk is, zelfs indien de lidstaat in de administratieve procedure op basis van gedetailleerde argumenten aanvoert dat de publieke autoriteiten zich niet hebben laten leiden door overwegingen waardoor een particuliere marktdeelnemer zich zou laten leiden, zolang een belanghebbende partij maar het tegendeel beweert. Volgens de Commissie moet de rechtspraak aldus worden uitgelegd dat het standpunt van de lidstaat van cruciaal belang is ter beantwoording van de vraag of het criterium van de particuliere schuldeiser toepasselijk is.

Wat de toepassing van datzelfde criterium betreft, voert de Commissie twee middelen aan. Ten eerste stelt zij dat het Gerecht artikel 107, lid 1, VWEU heeft geschonden, wat de toepassing van dit criterium betreft. Ten tweede heeft het de verplichting om overeenkomstig artikel 107, lid 1, VWEU een zorgvuldig en onpartijdig onderzoek te verrichten naar de vermeende staatssteun onjuist uitgelegd.

Het Gerecht verlangt van de Commissie dat zij ambtshalve het gedrag van de ideale, rationale en perfect geïnformeerde hypothetische particuliere schuldeiser reconstrueert. Bovendien geldt dit vereiste naar het oordeel van het Gerecht ongeacht hetgeen de betrokken lidstaat in de praktijk heeft gedaan of verklaard. Volgens de Commissie moet de rechtspraak aldus worden opgevat dat zij de Commissie er niet toe verplicht om zelf het bewijs en de informatie te verzamelen die een rationele particuliere schuldeiser zou hebben verzameld alvorens een beoordeling te verrichten, indien de publieke autoriteit in kwestie dit niet heeft gedaan. Haar taak bestaat er namelijk louter om na te gaan of de publieke autoriteit zich, subjectief gezien, te weten gelet op haar gedrag en op het bewijs en de informatie waarover zij in de praktijk beschikte toen zij haar besluit nam, heeft gedragen als een particuliere schuldeiser in een zo dicht mogelijk bij de situatie van een publieke autoriteit aansluitende situatie, wanneer zij het besluit nam om de maatregel in kwestie te treffen.

____________