Language of document : ECLI:EU:C:2017:804

Zaak C106/16

Procedure ingeleid door Polbud – Wykonawstwo sp. z o.o.

(verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Sąd Najwyższy)

„Prejudiciële verwijzing – Vrijheid van vestiging – Grensoverschrijdende omzetting van een vennootschap – Verplaatsing van de statutaire zetel zonder verplaatsing van de werkelijke zetel – Weigering tot schrapping uit het handelsregister – Nationale regeling die de schrapping uit het handelsregister afhankelijk stelt van de ontbinding van de vennootschap na de uitvoering van de liquidatie – Werkingssfeer van de vrijheid van vestiging – Beperking van de vrijheid van vestiging – Bescherming van de belangen van de schuldeisers, de minderheidsaandeelhouders en de werknemers – Bestrijding van misbruik”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Grote kamer) van 25 oktober 2017

1.        Gerechtelijke procedure – Mondelinge behandeling – Heropening – Verplichting om de mondelinge behandeling te heropenen om partijen in staat te stellen, opmerkingen in te dienen over rechtspunten die aan bod zijn gekomen in de conclusie van de advocaat-generaal – Geen

(Art 252, tweede alinea, VWEU; Reglement voor de procesvoering van het Hof, art. 83)

2.        Prejudiciële vragen – Bevoegdheid van het Hof – Grenzen – Bevoegdheid van de nationale rechter – Noodzaak van een prejudiciële vraag en relevantie van de gestelde vragen – Beoordeling door de nationale rechter

(Art. 267 VWEU)

3.        Vrij verkeer van personen – Vrijheid van vestiging – Verdragsbepalingen – Werkingssfeer – Verplaatsing van de statutaire zetel van een vennootschap naar nationaal recht naar een andere lidstaat, zonder verplaatsing van de werkelijke zetel – Daaronder begrepen

(Art. 49 VWEU en 54 VWEU)

4.        Vrij verkeer van personen – Vrijheid van vestiging – Beperkingen – Verplaatsing van de statutaire zetel van een vennootschap naar nationaal recht naar een andere lidstaat, zonder verplaatsing van de werkelijke zetel – Nationale regeling die de verplaatsing afhankelijk stelt van de ontbinding van de vennootschap na de uitvoering van de liquidatie – Ontoelaatbaarheid – Rechtvaardiging – Geen

(Art. 49 VWEU en 54 VWEU)

1.      Zie de tekst van de beslissing.

(zie punten 23, 24)

2.      Zie de tekst van de beslissing.

(zie punt 27)

3.      De artikelen 49 en 54 VWEU moeten aldus worden uitgelegd dat de vrijheid van vestiging van toepassing is op de verplaatsing van de statutaire zetel van een naar het recht van een lidstaat opgerichte vennootschap naar het grondgebied van een andere lidstaat met het oog op de omzetting in een vennootschap naar het recht van die andere lidstaat, overeenkomstig de voorwaarden die de wetgeving van deze laatste lidstaat oplegt, zonder verplaatsing van de werkelijke zetel van die vennootschap.

Volgens artikel 49, tweede alinea, VWEU, gelezen in samenhang met artikel 54 VWEU, omvat de vrijheid van vestiging voor de in dit laatste artikel bedoelde vennootschappen met name de oprichting en het beheer van deze vennootschappen overeenkomstig de bepalingen welke door de wetgeving van de staat van vestiging voor de eigen vennootschappen zijn vastgesteld. Zij omvat aldus het recht voor een vennootschap die in overeenstemming met de wetgeving van een lidstaat is opgericht, om zich om te zetten in een vennootschap naar het recht van een andere lidstaat (zie in die zin arrest van 27 september 1988, Daily Mail and General Trust, 81/87, EU:C:1988:456, punt 17), voor zover is voldaan aan de vereisten van de wetgeving van die andere lidstaat, en meer bepaald aan het criterium dat door die andere lidstaat is gekozen voor de aanknoping van een vennootschap bij zijn nationale rechtsorde

Het Hof heeft immers geoordeeld dat een situatie waarin een naar het recht van een lidstaat opgerichte vennootschap, met statutaire zetel in deze lidstaat, een filiaal in een andere lidstaat wenst op te richten, onder de vrijheid van vestiging valt, ook al is die vennootschap in de eerste lidstaat enkel opgericht met het doel zich te vestigen in de tweede lidstaat, om daar haar voornaamste, zo niet al haar economische activiteiten te ontplooien (zie in die zin arrest van 9 maart 1999, Centros, C‑212/97, EU:C:1999:126, punt 17). Zo valt ook een situatie waarin een overeenkomstig de wetgeving van een lidstaat opgerichte vennootschap zich wenst om te zetten in een vennootschap naar het recht van een andere lidstaat, overeenkomstig het criterium van de tweede lidstaat voor de aanknoping van een vennootschap bij zijn nationale rechtsorde, onder de vrijheid van vestiging, ook al ontplooit die vennootschap haar voornaamste, zo niet al haar economische activiteiten in de eerste lidstaat.

In de tweede plaats blijkt uit de arresten van 27 september 1988, Daily Mail and General Trust (81/87, EU:C:1988:456), en 16 december 2008, Cartesio (C‑210/06, EU:C:2008:723), anders dan de Poolse regering heeft aangevoerd, niet dat, om onder de vrijheid van vestiging te vallen, de verplaatsing van de statutaire zetel van een vennootschap noodzakelijkerwijs gepaard moet gaan met de verplaatsing van haar werkelijke zetel.

Uit die arresten en uit het arrest van 12 juli 2012, VALE (C‑378/10, EU:C:2012:440), volgt daarentegen dat bij de huidige stand van het Unierecht elke lidstaat het recht heeft om de aanknopingfactor te omschrijven die vereist is opdat een vennootschap kan worden beschouwd te zijn opgericht overeenkomstig zijn nationale wetgeving. Indien een vennootschap die onder het recht van een lidstaat valt, zich omzet in een vennootschap naar het recht van een andere lidstaat en daarbij voldoet aan alle door de wetgeving van die andere lidstaat opgelegde voorwaarden om in zijn rechtsorde te bestaan, vormt die mogelijkheid, die beslist geen immuniteit van de wetgeving van de lidstaat van oorsprong inzake de oprichting en ontbinding van vennootschappen ten aanzien van de regels betreffende de vrijheid van vestiging impliceert, geen rechtvaardiging voor die lidstaat om de betrokken vennootschap te beletten of ervan af te brengen met die grensoverschrijdende omzetting door te gaan, door voor een dergelijke grensoverschrijdende omzetting met name strengere voorwaarden op te leggen dan die welke gelden voor de omzetting van een vennootschap binnen die lidstaat (zie in die zin arresten van 27 september 1988, Daily Mail and General Trust, 81/87, EU:C:1988:456, punten 19‑21; 16 december 2008, Cartesio, C‑210/06, EU:C:2008:723, punten 109‑112, en 12 juli 2012, VALE, C‑378/10, EU:C:2012:440, punt 32)

(zie punten 33, 38, 42‑44, dictum 1)

4.      De artikelen 49 en 54 VWEU moeten aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een regeling van een lidstaat die de verplaatsing van de statutaire zetel van een naar het recht van een lidstaat opgerichte vennootschap naar het grondgebied van een andere lidstaat met het oog op de omzetting in een vennootschap naar het recht van die andere lidstaat, overeenkomstig de voorwaarden die de wetgeving van deze laatste lidstaat oplegt, afhankelijk stelt van de liquidatie van de eerste vennootschap.

Aldus kan een vennootschap naar Pools recht, zoals Polbud, weliswaar in beginsel haar statutaire zetel naar een andere lidstaat dan de Republiek Polen verplaatsen zonder haar rechtspersoonlijkheid te verliezen, maar indien zij een dergelijke verplaatsing wenst te doen, kan zij haar schrapping uit het Poolse handelsregister slechts verkrijgen indien zij is geliquideerd.

Bijgevolg moet worden geoordeeld dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale regeling, door de liquidatie van de vennootschap te vereisen, de grensoverschrijdende verplaatsing van een vennootschap kan belemmeren of zelfs beletten. Zij vormt dus een beperking van de vrijheid van vestiging (zie in die zin arrest van 16 december 2008, Cartesio, C‑210/06, EU:C:2008:723, punten 112 en 113).

Opgemerkt moet worden dat die regeling op algemene wijze in een verplichting tot liquidatie voorziet, zonder dat rekening wordt gehouden met het werkelijke risico op schending van de belangen van de schuldeisers, de minderheidsaandeelhouders en de werknemers, en zonder dat kan worden gekozen voor minder beperkende maatregelen die deze belangen kunnen beschermen. Zoals de Europese Commissie heeft opgemerkt, kan het stellen van bankwaarborgen of andere gelijkwaardige waarborgen de belangen van de schuldeisers op passende wijze beschermen.

Daaruit volgt dat de verplichting tot liquidatie die is opgelegd bij de in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale regeling verder gaat dan nodig is om de doelstelling van bescherming van de in punt 56 van het onderhavige arrest vermelde belangen te verwezenlijken.

Bovendien is de omstandigheid alleen dat een vennootschap haar zetel naar een andere lidstaat verplaatst, niet voldoende om uit te gaan van een algemeen vermoeden van fraude en kan zij geen rechtvaardigingsgrond zijn voor een maatregel die afbreuk doet aan de uitoefening van een bij het Verdrag beschermde fundamentele vrijheid (zie naar analogie arrest van 29 november 2011, National Grid Indus, C‑371/10, EU:C:2011:785, punt 84).

Aangezien de algemene verplichting om een liquidatieprocedure te voeren, neerkomt op de vestiging van een algemeen vermoeden van misbruik, moet een regeling als aan de orde in het hoofdgeding, waarbij een dergelijke verplichting wordt opgelegd, als onevenredig worden beschouwd.

(zie punten 49, 51, 58, 59, 63‑65, dictum 2)