Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgerichtshof (Oostenrijk) op 9 januari 2018 – Michael Dobersberger
(Zaak C-16/18)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Verwaltungsgerichtshof
Partijen in het hoofdgeding
Verzoeker tot Revision: Michael Dobersberger
Betrokken partij: Magistrat der Stadt Wien
Prejudiciële vragen
Is richtlijn 96/71/EG1 van 16 december 1996 betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten (hierna ook: „richtlijn”), met name artikel 1, lid 3, onder a), daarvan, ook van toepassing op het verrichten van diensten, zoals het serveren van maaltijden en dranken aan passagiers, boordservice en schoonmaakdiensten, door de werknemers van een in de lidstaat van terbeschikkingstelling (Hongarije) gevestigde dienstverlener ter uitvoering van een overeenkomst met een in de lidstaat van ontvangst (Oostenrijk) gevestigde spoorwegonderneming, indien die diensten worden verricht in internationale treinen die ook door de lidstaat van ontvangst rijden?
Is artikel 1, lid 3, onder a), van de richtlijn ook van toepassing wanneer de in de lidstaat van terbeschikkingstelling gevestigde dienstverlener de in de eerste prejudiciële vraag vermelde diensten niet verricht ter uitvoering van een overeenkomst met de in de lidstaat van ontvangst gevestigde spoorwegonderneming aan wie de diensten uiteindelijk ten goede komen (dienstontvanger), maar ter uitvoering van een overeenkomst met een derde, in de lidstaat van ontvangst gevestigde onderneming, die van haar kant in een contractuele verhouding (onderaanneming) met de spoorwegonderneming staat?
Is artikel 1, lid 3, onder a), van de richtlijn ook van toepassing wanneer de in de lidstaat van terbeschikkingstelling gevestigde dienstverlener ter verrichting van de in de eerste prejudiciële vraag vermelde diensten geen eigen werknemers inzet, maar werknemers van een andere onderneming die hem nog in de lidstaat van terbeschikkingstelling ter beschikking zijn gesteld?
Ongeacht de antwoorden op de eerste tot en met de derde prejudiciële vraag: Verzet het Unierecht, met name de vrijheid van dienstverrichting (artikelen 56 en 57 VWEU), zich tegen een nationale regeling uit hoofde waarvan ondernemingen die werknemers detacheren naar het grondgebied van een andere lidstaat om daar diensten te verrichten, ook verplicht zijn tot naleving van de arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden in de zin van artikel 3, lid 1, van de richtlijn en de naleving van daarmee gepaard gaande verplichtingen (zoals met name de verplichting inzake het melden van de grensoverschrijdende detachering van werknemers bij een instantie van de lidstaat van ontvangst en de verplichting inzake het beschikbaar houden van documentatie betreffende de hoogte van het loon en de socialezekerheidsregistratie van de betrokken werknemers) in gevallen waarin (ten eerste) de grensoverschrijdend gedetacheerde werknemers behoren tot het rijdende personeel van een grensoverschrijdend actieve spoorwegonderneming of van een onderneming die typische diensten van een spoorwegonderneming verricht (serveren van maaltijden en dranken aan passagiers, boordservice) in treinen van de betrokken onderneming die de grenzen tussen de lidstaten overschrijden, en (ten tweede) aan de detachering ofwel helemaal geen dienstenovereenkomst of althans geen dienstenovereenkomst tussen de detacherende onderneming en de in een andere lidstaat actieve dienstontvanger ten grondslag ligt, aangezien de prestatieplicht van de detacherende onderneming ten opzichte van de in een andere lidstaat actieve dienstontvanger gebaseerd is op een onderaannemingsrelatie (onderaannemingsketen) en (ten derde) de gedetacheerde werknemer geen dienstverband heeft met de detacherende onderneming, maar met een derde onderneming die haar werknemers nog in de lidstaat van vestiging van de detacherende onderneming aan deze laatste ter beschikking heeft gesteld?
____________
1 Richtlijn 96/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1996 betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten (PB 1997, L 18, blz. 1).