Language of document : ECLI:EU:T:2011:42

Zaak T-385/07

Fédération internationale de football association (FIFA)

tegen

Europese Commissie

„Televisie-uitzendingen – Artikel 3 bis van richtlijn 89/552/EEG – Maatregelen van Koninkrijk België betreffende evenementen van aanzienlijk belang voor Belgische samenleving – Wereldkampioenschap voetbal – Besluit waarbij maatregelen verenigbaar met gemeenschapsrecht worden verklaard – Motivering – Artikelen 43 EG en 49 EG – Eigendomsrecht”

Samenvatting van het arrest

1.      Beroep tot nietigverklaring – Natuurlijke of rechtspersonen – Handelingen die hen rechtstreeks en individueel raken – Rechtstreeks raken – Besluit van Commissie waarbij krachtens artikel 3 bis van richtlijn 89/552 vastgestelde nationale maatregelen verenigbaar met gemeenschapsrecht worden verklaard – Ontbreken van beoordelingsmarge van lidstaten – Beroep ingesteld door oorspronkelijke houder van in dat besluit bedoelde rechten om evenement uit te zenden – Rechtstreeks geraakt

(Art. 263, vierde alinea, VWEU; richtlijn 89/552 van de Raad, art. 3 bis; besluit 2007/479 van de Commissie)

2.      Beroep tot nietigverklaring – Natuurlijke of rechtspersonen – Handelingen die hen rechtstreeks en individueel raken – Mogelijkheid om individueel te zijn geraakt door besluit van algemene strekking – Voorwaarden – Besluit van Commissie waarbij krachtens artikel 3 bis van richtlijn 89/552 vastgestelde nationale maatregelen verenigbaar met gemeenschapsrecht worden verklaard – Beroep ingesteld door oorspronkelijke houder van in dat besluit bedoelde rechten om evenement uit te zenden – Verzoeker die op tijdstip van vaststelling van dat besluit kon worden geïdentificeerd – Verzoeker die individueel wordt geraakt

(Art. 263, vierde alinea, VWEU; richtlijn 89/552 van de Raad, art. 3 bis; besluit 2007/479 van de Commissie)

3.      Vrij verrichten van diensten – Televisieomroepactiviteiten – Richtlijn 89/552 – Mogelijkheid voor lidstaten om beperkingen te stellen aan uitoefening van door recht van Unie vastgestelde fundamentele vrijheden – Rechtvaardiging – Waarborging van recht op informatie

(Richtlijn 97/36 van het Europees Parlement en de Raad, punten 18 en 21 van de considerans; richtlijn van de Raad 89/552, art. 3 bis, lid 1)

4.      Vrij verrichten van diensten – Televisieomroepactiviteiten – Richtlijn 89/552 – Evenementen van aanzienlijk belang

(Richtlijn 97/36 van het Europees Parlement en de Raad, punt 18 van de considerans; richtlijn 89/552 van de Raad, art. 3 bis)

5.      Vrij verrichten van diensten – Televisieomroepactiviteiten – Richtlijn 89/552 – Bepaling van evenementen van aanzienlijk belang voor samenleving – Bevoegdheid van lidstaten

(Richtlijn 97/36 van het Europees Parlement en de Raad, punt 21 van de considerans; richtlijn 89/552 van de Raad, art. 3 bis, leden 1 en 2)

6.      Vrij verrichten van diensten – Vrijheid van vestiging – Beperkingen – Rechtvaardiging door dwingende redenen van algemeen belang – Toetsing aan algemene rechtsbeginselen – Ontoelaatbaarheid van maatregelen die niet in overeenstemming zijn met grondrechten

(Art. 46 EG en 55 EG)

7.      Vrij verrichten van diensten – Televisieomroepactiviteiten – Richtlijn 89/552 – Nationale procedures voor vaststelling van evenementen van aanzienlijk belang voor samenleving

(Richtlijn 89/552 van de Raad, art. 3 bis, lid 1)

1.      Het mechanisme van wederzijdse erkenning in artikel 3 bis, lid 3, van richtlijn 89/552 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake de uitoefening van televisieomroepactiviteiten, dat in werking is gesteld bij een besluit van de Commissie waarbij maatregelen die door een lidstaat overeenkomstig artikel 3 bis, lid 1, van richtlijn 89/552 zijn genomen, als verenigbaar met het gemeenschapsrecht worden aangemerkt, roept voor de lidstaten een verplichting in het leven om de uit die maatregelen voortvloeiende rechtsgevolgen te vrijwaren. In het bijzonder dienen de lidstaten zich ervan te vergewissen dat de onder hun bevoegdheid vallende omroeporganisaties zich houden aan de voorwaarden voor televisie-uitzending in de betrokken lidstaat van de evenementen van aanzienlijk belang voor de samenleving die in de aan dat besluit gehechte lijst zijn opgenomen, zoals die voorwaarden door de betrokken lidstaat zijn vastgelegd in zijn goedgekeurde en in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakte maatregelen. De verplichting om dit resultaat te bereiken, tast rechtstreeks de rechtspositie aan van de omroeporganisaties die vallen onder de bevoegdheid van andere lidstaten dan de lidstaat welke deze maatregelen heeft vastgesteld, en die uitzendrechten voor die lidstaat willen verwerven die de organisator van een evenement oorspronkelijk hield. Een dergelijk besluit heeft dus rechtstreeks gevolgen voor de rechtspositie van de organisatoren van dergelijke evenementen, waar het de rechten betreft die deze oorspronkelijk hielden, en laat de lidstaten geen enkele beoordelingsbevoegdheid met betrekking tot het beoogde resultaat, dat automatisch wordt opgelegd en enkel voortvloeit uit de communautaire regeling, los van de inhoud van de concrete mechanismen die de nationale autoriteiten in het leven zullen roepen om dit resultaat te bereiken. Deze organisatoren worden door een dergelijk besluit dus rechtstreeks geraakt.

(cf. punten 39-42)

2.      Degenen die niet adressaat van een beschikking zijn, kunnen slechts stellen individueel te worden geraakt, indien deze beschikking hen treft uit hoofde van zekere bijzondere hoedanigheden of van een feitelijke situatie welke hen ten opzichte van ieder ander karakteriseert en hen derhalve individualiseert op soortgelijke wijze als de adressaat.

Het Wereldkampioenschap voetbal is, los van de juridische aard en de bron van de uitzendrechten daarvoor, een evenement als bedoeld in punt 21 van de considerans van richtlijn 97/36 tot wijziging van richtlijn 89/552 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake de uitoefening van televisieomroepactiviteiten, in die zin dat het van tevoren wordt georganiseerd door een organisator die rechtens bevoegd is die rechten te verkopen en dit ook gold ten tijde van de vaststelling van besluit 2007/479 van de Commissie inzake de verenigbaarheid met de gemeenschapswetgeving van maatregelen die door België overeenkomstig artikel 3 bis, lid 1, van richtlijn 89/552 zijn genomen. De organisator van het Wereldkampioenschap was ten tijde van de vaststelling van dat besluit volstrekt identificeerbaar en wordt er dus individueel door geraakt.

(cf. punten 43-45)

3.      Artikel 3 bis, lid 1, van richtlijn 89/552 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake de uitoefening van televisieomroepactiviteiten heeft de mogelijkheid voor de lidstaten geconcretiseerd om op audiovisueel gebied om dwingende redenen van algemeen belang beperkingen te stellen aan de uitoefening van de door het primaire gemeenschapsrecht vastgelegde fundamentele vrijheden.

De bescherming van de vrijheid van meningsuiting, zoals die is neergelegd in artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, is een van de fundamentele rechten die door de communautaire rechtsorde worden gewaarborgd en vormt een dwingende reden van algemeen belang die dergelijke beperkingen kan rechtvaardigen. Volgens artikel 10, lid 1, EVRM omvat de vrijheid van meningsuiting eveneens de vrijheid om inlichtingen te ontvangen.

Zoals volgt uit punt 18 van de considerans van richtlijn 97/36 tot wijziging van richtlijn 89/552, strekken de in artikel 3 bis van richtlijn 89/552 bedoelde maatregelen evenwel ertoe het recht op informatie te beschermen en de brede toegang van het publiek te garanderen tot televisie-uitzendingen van nationale en niet-nationale evenementen van aanzienlijk belang voor de samenleving. Volgens punt 21 van de considerans van richtlijn 97/36 is een evenement van aanzienlijk belang wanneer het een bijzonder evenement is, van belang is voor het grote publiek in de Europese Unie of in een bepaalde lidstaat of in een belangrijk deel van een lidstaat, en van tevoren wordt georganiseerd door een organisator die bevoegd is om de rechten voor dat evenement te verkopen.

Derhalve worden de in artikel 3 bis, lid 1, van richtlijn 89/552 bedoelde maatregelen, aangezien zij betrekking hebben op evenementen van aanzienlijk belang voor de samenleving, gerechtvaardigd door dwingende redenen van algemeen belang. Deze maatregelen moeten vervolgens nog dienstig zijn ter bereiking van het ermee beoogde doel en mogen niet verder gaan dan met het oog daarop noodzakelijk is.

(cf. punten 52, 55-58)

4.      Artikel 3 bis van richtlijn 89/552 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake de uitoefening van televisieomroepactiviteiten, waarop punt 18 van de considerans van richtlijn 97/36 tot wijziging van richtlijn 89/552 betrekking heeft, brengt geen harmonisatie tot stand op het niveau van de specifieke evenementen die door de lidstaten als van aanzienlijk belang voor de samenleving kunnen worden beschouwd. Hieruit volgt dat punt 18 van de considerans van richtlijn 97/36 niet aldus kan worden opgevat dat naar aanleiding daarvan de opneming van het Wereldkampioenschap in een nationale lijst van evenementen van aanzienlijk belang voor de samenleving, zonder meer verenigbaar is met het gemeenschapsrecht. A fortiori kan dit punt niet aldus worden begrepen dat het Wereldkampioenschap in alle gevallen in zijn geheel en los van de belangstelling die de wedstrijden van dit kampioenschap in de betrokken lidstaat wekken, geldig in een dergelijke lijst kan worden opgenomen.

Hoewel de specifieke evenementen die door een lidstaat als van aanzienlijk belang voor zijn samenleving kunnen worden beschouwd, niet worden geharmoniseerd, impliceert de vermelding van het Wereldkampioenschap in punt 18 van de considerans van richtlijn 97/36 dat de Commissie de opneming van wedstrijden van dit kampioenschap in een evenementenlijst niet in strijd met het gemeenschapsrecht kan achten op grond dat de betrokken lidstaat haar niet de specifieke redenen voor het belang van die wedstrijden voor de samenleving heeft meegedeeld. De eventuele conclusie van de Commissie dat de opneming van het Wereldkampioenschap in zijn geheel in een lijst van evenementen van aanzienlijk belang voor de samenleving van een lidstaat verenigbaar is met het gemeenschapsrecht op grond dat dit kampioenschap wegens de kenmerken ervan op goede gronden als één evenement wordt beschouwd, kan evenwel in twijfel worden getrokken op de grondslag van specifieke gegevens die aantonen dat de „gewone wedstrijden” niet van een dergelijk belang voor de samenleving van die lidstaat zijn.

(cf. punten 59-60, 95)

5.      Artikel 3 bis van richtlijn 89/552 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake de uitoefening van televisieomroepactiviteiten kent, waar het bepaalt dat het aan de lidstaten is om de evenementen vast te leggen die van aanzienlijk belang voor hun samenleving zijn in de zin van punt 21 van de considerans van richtlijn 97/36 tot wijziging van richtlijn 89/552, de lidstaten een ruime beoordelingsmarge ter zake toe.

Wanneer een evenement van aanzienlijk belang is voor de samenleving van een lidstaat, geeft de Commissie geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting wanneer zij zich in het kader van het door haar krachtens artikel 3 bis, lid 2, van richtlijn 89/552 uitgeoefend toezicht niet verzet tegen de opneming daarvan in de door de betrokken lidstaat opgestelde lijst op grond dat een ander, mogelijkerwijs nog belangrijker evenement voor die samenleving niet is opgenomen.

Wat de keuze uit verschillende concrete evenementen van aanzienlijk belang voor de samenleving in de zin van richtlijn 97/36 betreft, kunnen de lidstaten immers niet rechtstreeks of indirect worden verplicht om andere evenementen in hun lijsten op te nemen dan die welke zij daarin willen opnemen, of om in ruimere mate van de verdragsregels af te wijken dan zij willen.

(cf. punten 94, 114-115)

6.      Wanneer een lidstaat zich beroept op bepalingen als de artikelen 46 EG en 55 EG ter rechtvaardiging van een regeling die de uitoefening van de vrijheid van dienstverrichting of de vrijheid van vestiging kan belemmeren, moet deze door het gemeenschapsrecht geboden rechtvaardigingsgrond worden uitgelegd in het licht van de algemene rechtsbeginselen en met name de fundamentele rechten. Aldus kan een dergelijke nationale regeling slechts in aanmerking komen voor de in die artikelen genoemde uitzonderingen, wanneer zij in overeenstemming is met de fundamentele rechten waarvan de communautaire rechterlijke instanties de eerbiediging verzekeren. Evenmin kan worden aanvaard dat een nationale maatregel die niet in overeenstemming is met de fundamentele rechten, zoals het eigendomsrecht, voor de erkende uitzonderingen in aanmerking kan komen op grond dat hij beantwoordt aan dwingende redenen van algemeen belang, zoals de toegang per televisie van het grote publiek tot de evenementen van aanzienlijk belang voor de samenleving.

(cf. punt 138)

7.      De procedures die de lidstaten overeenkomstig artikel 3 bis, lid 1, van richtlijn 89/552 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake de uitoefening van televisieomroepactiviteiten hebben ingevoerd voor de vaststelling van de lijst van evenementen van aanzienlijk belang voor de samenleving, moeten duidelijk en transparant zijn in die zin dat zij moeten zijn gebaseerd op vooraf voor de betrokkenen kenbare objectieve criteria, zodat wordt voorkomen dat de beoordelingsmarge waarover de lidstaten beschikken voor hun beslissing welke specifieke evenementen zij in hun lijsten opnemen, willekeurig wordt uitgeoefend. Weliswaar kan volgens artikel 3 bis van richtlijn 89/552 een evenement namelijk enkel in de lijst worden opgenomen wanneer het van aanzienlijk belang voor de samenleving is, maar dit neemt niet weg dat de vaststelling vooraf van specifieke criteria aan de hand waarvan dit belang wordt beoordeeld, een essentiële factor is om te verzekeren dat de nationale beslissingen tot stand komen op transparante wijze en in het kader van de beoordelingsmarge waarover de nationale autoriteiten dienaangaande beschikken.

(cf. punt 152)