Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesverfassungsgericht (Duitsland) op 15 augustus 2017 – Heinrich Weiss e.a.

(Zaak C-493/17)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesverfassungsgericht

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Heinrich Weiss, Jürgen Heraeus, Patrick Adenauer, Bernd Lucke, Hans-Olaf Henkel, Joachim Starbatty, Bernd Kölmel, Ulrike Trebesius, Peter Gauweiler, Johann Heinrich von Stein, Gunnar Heinsohn, Otto Michels, Reinhold von Eben-Worlée, Michael Göde, Dagmar Metzger, Karl-Heinz Hauptmann, Stefan Städter, Markus C. Kerber e.a.

Andere partijen bij de procedure: Bundesregierung, Bundestag, Europese Centrale Bank, Deutsche Bundesbank

Prejudiciële vragen

Maakt besluit (EU) 2015/774 van de Europese Centrale Bank van 4 maart 2015 inzake een overheidsprogramma voor aankoop van activa op secundaire markten (ECB/2015/10)1 , zoals gewijzigd bij besluit (EU) 2015/2101 van de Europese Centrale Bank van 5 november 2015 houdende wijziging van besluit (EU) 2015/774 inzake een overheidsprogramma voor aankoop van activa op secundaire markten (ECB/2015/33)2 , besluit (EU) 2016/702 van de Europese Centrale Bank van 18 april 2016 tot wijziging van besluit (EU) 2015/774 inzake een overheidsprogramma voor aankoop van activa op secundaire markten (ECB/2016/8)3 en [besluit] (EU) 2016/1041 van de Europese Centrale Bank van 22 juni 2016 inzake de beleenbaarheid van door de Helleense Republiek uitgegeven of volledige gegarandeerde verhandelbare schuldbewijzen en tot intrekking van besluit (EU) 2015/300 (ECB/2016/18)4 , of de wijze waarop het wordt uitgevoerd, inbreuk op artikel 123, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie?

Is er met name sprake van een inbreuk op artikel 123, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie wanneer in het kader van het aankoopprogramma voor staatsobligaties (PSPP)

a)    in dier voege details over de aankopen worden meegedeeld, dat op de markten een feitelijke zekerheid ontstaat dat het Eurosysteem obligaties die door de lidstaten zullen worden uitgegeven, gedeeltelijk zal aankopen?

b)    ook nadien geen details worden bekendgemaakt over de inachtneming van minimumtermijnen tussen de uitgifte van een schuldbewijs op de primaire markt en de aankoop ervan op de secundaire markt, zodat op dit punt geen rechterlijk toezicht mogelijk is?

c)    alle aangekochte obligaties niet opnieuw worden verkocht, maar tot de vervaldatum ervan worden aangehouden en dus uit de markt worden genomen?

d)    het Eurosysteem nominale verhandelbare schuldbewijzen met een negatief rendement tot het einde van de looptijd verwerft?

Schendt het sub 1) vermelde besluit in elk geval artikel 123 VWEU wanneer het voor de verdere uitvoering ervan, in het licht van veranderde condities op de financiële markten, met name als gevolg van het schaarser worden van voor aankoop in aanmerking komende schuldbewijzen, noodzakelijk is de aanvankelijk geldende aankoopregels voortdurend te versoepelen, en wanneer de in de rechtspraak van het Hof van Justitie vastgestelde beperkingen voor een obligatieaankoopprogramma, zoals het PSPP, hun werking verliezen?

Schendt de thans geldende versie van het sub 1) vermelde besluit (EU) 2015/774 van de Europese Centrale Bank van 4 maart 2015 artikel 119 en artikel 127, leden 1 en 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en de artikelen 17 tot en met 24 van het Protocol betreffende de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank, omdat het de grenzen van het in voornoemde bepalingen geregelde mandaat inzake monetair beleid van de Europese Centrale Bank overschrijdt en bijgevolg inbreuk maakt op de bevoegdheden van de lidstaten?

Worden de grenzen van het mandaat van de Europese Centrale Bank met name overschreden omdat

a)    het sub 1) vermelde besluit vanwege de omvang van het PSPP, die op 12 mei 2017 1 534,8 miljard EUR bedroeg, de voorwaarden voor herfinanciering van de lidstaten aanzienlijk beïnvloedt?

b)    het sub 1) vermelde besluit, rekening houdend met de onder a) vermelde verbetering van de voorwaarden voor herfinanciering van de lidstaten en de effecten daarvan voor de commerciële banken, niet alleen indirecte gevolgen heeft voor het economische beleid, maar zijn objectief vaststelbare effecten laten vermoeden dat het programma, naast een doelstelling van monetair beleid, minstens evenzeer een doelstelling van economisch beleid nastreeft?

c)    het sub 1) vermelde besluit vanwege de sterke uitwerking ervan op het economische beleid het evenredigheidsbeginsel schendt?

d)    gedurende de reeds meer dan twee jaar durende uitvoering ervan niet kan worden getoetst of het sub 1) vermelde besluit nog steeds noodzakelijk en evenredig is, omdat het geen specifieke motivering bevat?

Schendt het sub 1) vermelde besluit in elk geval artikel 119 en artikel 127, leden 1 en 2, VWEU en de artikelen 17 tot en met 24 van het Protocol betreffende de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank, omdat de omvang, de reeds meer dan twee jaar durende uitvoering ervan en de daaruit resulterende uitwerking op het economische beleid ertoe nopen de noodzaak en de evenredigheid van het PSPP anders te beoordelen, en omdat het daardoor vanaf een bepaald tijdstip het monetairbeleidsmandaat van de Europese Centrale Bank heeft overschreden?

Schendt de in het sub 1) vermelde besluit mogelijkerwijs beoogde onbeperkte risicoverdeling bij wanbetaling met betrekking tot obligaties van centrale overheden en van daarmee gelijkgestelde emittenten tussen de nationale centrale banken van het Eurosysteem de artikelen 123 en 125 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie alsook artikel 4, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, wanneer daardoor een herkapitalisatie van nationale centrale banken met middelen uit de begroting noodzakelijk kan worden?

____________

1 PB 2015, L 121, blz. 20.

2 PB 2015, L 303, blz. 106.

3 PB 2016, L 121; blz. 24.

4 PB 2016, L 169, blz. 14.