Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Court of Appeal (Ierland) op 17 mei 2018 – Hampshire County Council / C.E., N.E.

(Zaak C-325/18)

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

Court of Appeal

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Hampshire County Council

Verwerende partijen: C.E. en N.E.

Prejudiciële vragen

Mag een overheidsinstantie van een lidstaat, wanneer wordt gesteld dat kinderen – in strijd met een door deze overheidsinstantie verkregen gerechtelijke beslissing – door hun ouders en/of andere familieleden ongeoorloofd uit het land van hun gewone verblijfplaats zijn overgebracht, een verzoek indienen bij de gerechten van een andere lidstaat tot tenuitvoerlegging overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk III van verordening (EG) nr. 2201/20031 van de Raad van een rechterlijke beslissing waarbij de terugkeer van de kinderen naar dat rechtsgebied wordt bevolen, of zou dat neerkomen op een ongeoorloofde omzeiling van artikel 11 van die verordening en van het Verdrag van ’s-Gravenhage van 1980 of anderszins rechts- of wetsmisbruik uitmaken door de betrokken instantie?

Is het gerecht in een geval betreffende de in verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad opgenomen bepalingen inzake tenuitvoerlegging bevoegd om de termijnen voor toepassing van artikel 33, lid 5 te verlengen indien de overschrijding ervan in wezen verwaarloosbaar is en een termijnverlenging anders zou zijn toegestaan op grond van nationaal procesrecht?

Onverminderd de tweede vraag, wordt, wanneer een buitenlandse overheidsinstantie de kinderen, over wie het geschil gaat, weghaalt uit het rechtsgebied van een lidstaat krachtens een beslissing tot tenuitvoerlegging die overeenkomstig artikel 31 van verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad is gegeven op een ex parte basis, maar vóór de betekening ervan aan de ouders, waardoor zij werden verstoken van hun recht om de rechter te verzoeken om zijn uitspraak in afwachting van de uitkomst van een ingesteld rechtsmiddel aan te houden, het wezen van de rechten van de „ouders” zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden („EVRM”) en artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie („Handvest”), dusdanig in gevaar gebracht dat een termijnverlenging (voor toepassing van artikel 33, lid 5, van die verordening) anderszins moet worden toegestaan?

____________

1 Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1347/2000 (PB 2003, L 338, blz. 1).