Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court (Ierland) op 18 mei 2018 – Minister for Justice and Equality/RO

(Zaak C-327/18)

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

High Court (Ierland)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Minister for Justice and Equality

Verwerende partij: RO

Prejudiciële vragen

Gelet op:

(a)    de kennisgeving van het Verenigd Koninkrijk volgens artikel 50 VEU

(b)    de onzekerheid over de toekomstige regelingen tussen de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk wat hun onderlinge relaties na de uittreding van het Verenigd Koninkrijk betreft, en

(c)    de daaruit volgende onzekerheid over de mate waarin verweerder in de praktijk zijn aan de Verdragen, het Handvest of de toepasselijke wetgeving ontleende rechten zal kunnen doen gelden ingeval hij aan het Verenigd Koninkrijk wordt overgeleverd en hij na de uittreding van het Verenigd Koninkrijk opgesloten zou blijven,

(1)    is een lidstaat die is aangezocht om een persoon krachtens een Europees aanhoudingsbevel over te leveren aan het Verenigd Koninkrijk, op grond van het Unierecht verplicht om dat verzoek af te wijzen, ook al zou die overlevering volgens de nationale wetgeving van die lidstaat normalerwijs niet kunnen worden geweigerd:

(i)    in alle gevallen,

(ii)    in bepaalde gevallen, naargelang de specifieke omstandigheden van de zaak,

(iii)    in geen enkel geval?

(2)    Wanneer het antwoord op de eerste vraag het bepaalde onder (ii) is, wat zijn dan de criteria die een rechtbank in de aangezochte lidstaat moet hanteren of de overwegingen waarvan zij moet uitgaan om te bepalen of het verzoek om overlevering dient te worden geweigerd?

(3)    Moet de rechtbank van de aangezochte lidstaat met betrekking tot de tweede vraag de definitieve beslissing over de tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingsbevel uitstellen tot meer duidelijkheid bestaat over de relevante wettelijke regeling die moet worden vastgesteld na de terugtrekking van de betrokken verzoekende lidstaat uit de Unie:

(i)    in alle gevallen,

(ii)    in bepaalde gevallen, naargelang de specifieke omstandigheden van de zaak,

(iii)    in geen enkel geval?

(4)    Wanneer het antwoord op de derde vraag het bepaalde onder (ii) is, wat zijn dan de criteria die een rechtbank in de aangezochte lidstaat moet hanteren of de overwegingen waarvan zij moet uitgaan om te bepalen of de definitieve beslissing over de tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingsbevel dient te worden uitgesteld?

____________