Language of document : ECLI:EU:C:2008:106

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer)

21 februari 2008 (*)

„Telecommunicatiediensten – Richtlijn 97/13/EG – Artikelen 6, 11, 22 en 25 – Vergoedingen en heffingen voor algemene machtigingen en individuele vergunningen – Verplichting opgelegd aan vroegere houder van exclusief recht – Tijdelijke handhaving”

In zaak C‑296/06,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door het Tribunale amministrativo regionale del Lazio (Italië) bij beslissing van 10 mei 2006, ingekomen bij het Hof op 3 juli 2006, in de procedure

Telecom Italia SpA

tegen

Ministero dell’Economia e delle Finanze,

Ministero delle Comunicazioni,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Derde kamer),

samengesteld als volgt: A. Rosas, kamerpresident, U. Lõhmus, J. Klučka, A. Ó Caoimh en P. Lindh (rapporteur), rechters,

advocaat-generaal: D. Ruiz-Jarabo Colomer,

griffier: L. Hewlett, hoofdadministrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 4 oktober 2007,

gelet op de opmerkingen van:

–        Telecom Italia SpA, vertegenwoordigd door F. Satta, F. Lattanzi, C. Tesauro en M. C. Santacroce, avvocati,

–        de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door I. M. Braguglia als gemachtigde, bijgestaan door P. Gentili, avvocato dello Stato,

–        de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door E. Traversa en M. Shotter als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 25 oktober 2007,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de artikelen 11, 22 en 25 van richtlijn 97/13/EG van het Europees Parlement en de Raad van 10 april 1997 betreffende een gemeenschappelijk kader voor algemene machtigingen en individuele vergunningen op het gebied van telecommunicatiediensten (PB L 117, blz. 15).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Telecom Italia SpA (hierna: „Telecom Italia”), enerzijds, en het Ministero dell’Economia e delle Finanze (ministerie van Economische Zaken en Financiën) en het Ministero delle Comunicazioni (ministerie van Communicatie), anderzijds, ter zake van de aan Telecom Italia opgelegde verplichting om gedurende een jaar, te rekenen vanaf de datum waarop richtlijn 97/13 uiterlijk moest zijn omgezet in nationaal recht, een op haar omzet gebaseerde heffing te betalen.

 Toepasselijke bepalingen

 Gemeenschapsregeling

3        De artikelen 6 en 11, lid 1, van richtlijn 97/13, die betrekking hebben op vergoedingen en heffingen voor algemene machtigingsprocedures respectievelijk individuele vergunningen, bepalen dat de lidstaten er zorg voor dragen dat iedere vergoeding die van ondernemingen als onderdeel van machtigingsprocedures wordt verlangd, uitsluitend strekt tot dekking van de administratiekosten die voortvloeien uit de afgifte, het beheer, de controle en het toezicht op de naleving van, naargelang het geval, het toepasselijke stelsel voor algemene machtigingen of de toepasselijke individuele vergunningen.

4        De algemene termijn voor de uitvoering van richtlijn 97/13 wordt genoemd in artikel 25, eerste alinea, ervan, die luidt als volgt:

„De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden en maken de aan machtigingen verbonden voorwaarden en procedures bekend, teneinde zo spoedig mogelijk en uiterlijk op 31 december 1997 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.”

5        Artikel 22 van richtlijn 97/13 bevat een specifieke bepaling betreffende op de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn reeds verleende machtigingen:

„1.      De lidstaten doen al het nodige om machtigingen die op de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn reeds van kracht zijn, vóór 1 januari 1999 met de bepalingen van deze richtlijn in overeenstemming te brengen.

2.      In de gevallen waarin toepassing van de bepalingen van deze richtlijn leidt tot wijzigingen in de voorwaarden van reeds verleende machtigingen, kunnen de lidstaten de geldigheidsduur verlengen van de andere voorwaarden dan de voorwaarden waarbij bijzondere of exclusieve rechten werden toegekend waaraan op grond van het gemeenschapsrecht een eind is gemaakt of zal worden gemaakt, op voorwaarde dat die verlenging kan geschieden zonder dat de rechten van andere ondernemingen uit hoofde van het gemeenschapsrecht, met inbegrip van deze richtlijn, worden geschaad. In dergelijke gevallen dienen de lidstaten de Commissie in kennis te stellen van de daartoe getroffen maatregelen en dienen zij deze maatregelen te rechtvaardigen.

3.      Onverminderd lid 2 komen verplichtingen in op de datum van inwerkingtreding van de richtlijn reeds verleende machtigingen die op 1 januari 1999 niet in overeenstemming zijn gebracht met de bepalingen van deze richtlijn, te vervallen.

In gerechtvaardigde gevallen kan de Commissie de lidstaten op hun verzoek een langere termijn toestaan.”

 Nationale regeling

 Post‑ en telecommunicatiewetboek

6        De openbare telecommunicatiediensten in Italië waren tot de omzetting van richtlijn 97/13 voorbehouden aan de staat ingevolge artikel 1, eerste alinea, van het post‑ en telecommunicatiewetboek (codice postale e delle telecomunicazioni; hierna: „codice postale”), dat als bijlage is gehecht aan decreet van de president van de Republiek nr. 156 houdende goedkeuring van de gecoördineerde tekst van de wettelijke bepalingen op het gebied van post, postbank en telecommunicatie (approvazione del testo unico delle disposizioni legislative in materia postale, di bancoposta e di telecomunicazioni) van 29 maart 1973 (gewoon supplement bij GURI nr. 113 van 3 mei 1973).

7        Ingevolge artikel 188 van de codice postale „[moet d]e concessiehouder [...] aan de staat een jaarlijkse vergoeding betalen zoals vastgesteld bij dit decreet, de regeling of de concessieovereenkomst”. Deze vergoeding werd berekend naar evenredigheid van de bruto-inkomsten uit of de brutowinst over de dienst waarop de concessie betrekking had, na aftrek van de aan de houder van de concessie voor het openbare netwerk betaalde bedragen.

 Decreet van de president van de Republiek nr. 318

8        Richtlijn 97/13 is in het bijzonder omgezet bij decreet van de president van de Republiek nr. 318 houdende de regeling ter uitvoering van de gemeenschapsrichtlijnen op het gebied van de telecommunicatie (regolamento per l’attuazione di direttive comunitarie nel settore delle telecomunicazioni) van 19 september 1997 (gewoon supplement bij GURI nr. 221 van 22 september 1997; hierna: „decreet nr. 318/1997”).

9        Artikel 2, leden 3 tot en met 6, van dit decreet bepaalt:

„3.      De bijzondere en exclusieve rechten voor het aanbieden van spraaktelefoniediensten en voor de daarmee verband houdende installatie en levering van openbare telecommunicatienetwerken worden tot 1 januari 1998 gehandhaafd. [...]

4.      De concessies voor openbaar gebruik en de in artikel 184, lid 1, van de codice postale bedoelde machtigingen die op de datum van inwerkingtreding van de onderhavige regeling reeds van kracht zijn, worden vóór 1 januari 1999 gewijzigd, op initiatief van de [nationale regelgevende instantie], om ze in overeenstemming te brengen met de bepalingen van deze regeling.

5.      In de gevallen waarin toepassing van de bepalingen van de onderhavige regeling leidt tot wijzigingen in de voorwaarden van reeds verleende concessies en machtigingen, blijven de andere voorwaarden dan de voorwaarden waarbij bijzondere of exclusieve rechten werden toegekend die op grond van de onderhavige regeling zijn of moeten worden ingetrokken, geldig, onverminderd de rechten die andere ondernemingen met name aan het gemeenschapsrecht ontlenen.

6.      Behoudens het bepaalde in de leden 4 en 5, komen de verplichtingen die voortvloeien uit de concessies en machtigingen die op de datum van inwerkingtreding van de onderhavige regeling reeds van kracht waren, die niet met de bepalingen van die regeling in overeenstemming zijn, te vervallen met ingang van 1 januari 1999.”

10      Artikel 6, lid 20, van decreet nr. 318/1997 bepaalt:

„[...] [d]e bijdrage die van ondernemingen wordt gevraagd voor de procedures ter zake van individuele vergunningen, is uitsluitend bestemd tot dekking van de administratiekosten in verband met het onderzoek van de zaak, de controle op het beheer van de dienst en het toezicht op de naleving van de voorwaarden voor de vergunningen zelf. [...]”

11      Artikel 21, lid 2, van decreet nr. 318/1997 luidt als volgt:

„Tenzij in deze regeling uitdrukkelijk anders is bepaald, blijven de op het gebied van de telecommunicatie geldende bepalingen van toepassing. In het bijzonder blijft voor de doelstellingen van artikel 6, leden 20 en 21, het bepaalde in artikel 188 van de codice postale van toepassing, totdat door de [nationale regelgevende instantie] een andersluidend besluit is genomen.”

 Wet nr. 448

12      Artikel 20, lid 3, van wet nr. 448 houdende maatregelen van openbare financiën voor stabilisatie en ontwikkeling (misure di finanza pubblica per la stabilizzazione e lo sviluppo) van 23 december 1998 (gewoon supplement bij GURI nr. 302 van 29 december 1998; hierna: „wet nr. 448/1998”) bepaalt:

„Vanaf 1 januari 1999 is het bepaalde in artikel 188 van de [codice postale] niet meer van toepassing op de exploitanten van openbare telecommunicatiediensten.”

13      Overeenkomstig artikel 20, lid 4, van die wet is artikel 21, lid 2, van decreet nr. 318/1997 ingetrokken.

 Hoofdgeding en prejudiciële vraag

14      Telecom Italia, een vennootschap naar Italiaans recht, was vroeger houdster van een exclusief recht, in de vorm van een exclusieve concessie, voor openbare telecommunicatiediensten in Italië. Zij komt bij het Tribunale amministrativo regionale del Lazio (regionale administratieve rechtbank van Lazio) op tegen de handhaving voor 1998 van de in de codice postale voorziene jaarlijkse heffing ten belope van ongeveer 385 miljoen EUR, welk bedrag zij terugvordert. Volgens haar heeft de openstelling van de telecommunicatiemarkt voor mededinging op 1 januari 1998 meegebracht dat de exclusieve rechten op dit gebied zijn komen te vervallen. Vanaf deze datum zijn de enige financiële lasten voor de telecommunicatieondernemingen uit hoofde van hun individuele vergunning die welke zijn voorzien in artikel 11 van richtlijn 97/13, zoals het Hof heeft bevestigd in zijn arrest van 18 september 2003, Albacom en Infostrada (C‑292/01 en C‑293/01, Jurispr. blz. I‑9449).

15      De verwijzende rechter geeft eveneens aan te twijfelen aan de geldigheid van de aan Telecom Italia voor 1998 opgelegde jaarlijkse heffing, waarbij hij zich afvraagt of artikel 22 van richtlijn 97/13, dat een overgangsbepaling bevat voor machtigingen die, zoals die welke aan Telecom Italia is verleend, op de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn reeds van kracht waren, evenwel niet aldus zou kunnen worden uitgelegd dat het een dergelijke heffing alleen voor dit jaar toestaat. Niettemin neigt deze rechter ernaar om zich in navolging van Telecom Italia op het standpunt te stellen dat dit artikel 22 geen overgangsbepaling bevat met betrekking tot artikel 11 van de richtlijn, dat ziet op de lasten voor individuele vergunningen, en dat het dus niet toestaat dat een financiële last wordt opgelegd als de in het hoofdgeding aan de orde zijnde heffing.

16      Daarop heeft het Tribunale amministrativo regionale del Lazio de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vraag gesteld:

„Is artikel 20, lid 3, van wet nr. 448/1998 [verenigbaar met] de artikelen 11, 22 en 25 van richtlijn 97/13?”

 Beantwoording van de prejudiciële vraag

17      Allereerst zij eraan herinnerd dat het Hof in het kader van een procedure krachtens artikel 234 EG niet bevoegd is om uitspraak te doen over de verenigbaarheid van nationale bepalingen met bepalingen van gemeenschapsrecht. Het Hof is daarentegen wel bevoegd de nationale rechter alle gegevens over de uitlegging van het gemeenschapsrecht te verschaffen die die rechter in staat stellen te beoordelen of nationale bepalingen verenigbaar zijn met de gemeenschapsregeling (zie met name arresten van 7 juli 1994, Lamaire, C‑130/93, Jurispr. blz. I‑3215, punt 10, en 19 september 2006, Wilson, C‑506/04, Jurispr. blz. I‑8613, punten 34 en 35).

18      Ook al heeft de verwijzende rechter zijn vraag formeel beperkt tot de uitlegging van de artikelen 11, 22 en 25 van richtlijn 97/13, dat belet het Hof niet om hem alle uitleggingsgegevens met betrekking tot het gemeenschapsrecht te verschaffen die van nut kunnen zijn voor de beslechting van de voor hem dienende zaak, ongeacht of deze in zijn vraag worden genoemd (zie met name arrest van 26 april 2007, Alevizos, C‑392/05, Jurispr. blz. I‑3505, punt 64 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

19      Aangezien uit het aan het Hof voorgelegde dossier blijkt dat Telecom Italia over een algemene machtiging beschikt, moet dus tevens artikel 6 van richtlijn 97/13, dat betrekking heeft op algemene machtigingen, in aanmerking worden genomen.

20      De gestelde vraag moet derhalve aldus worden begrepen dat de verwijzende rechter wenst te vernemen of de artikelen 6 en 11 van richtlijn 97/13, gelezen in samenhang met de artikelen 22 en 25 ervan, zich ertegen verzetten dat een lidstaat van een exploitant, die voorheen houder was van een exclusief recht voor openbare telecommunicatiediensten en die houder van een algemene machtiging is geworden, gedurende een jaar te rekenen vanaf de datum waarop deze richtlijn uiterlijk in nationaal recht moest zijn omgezet, te weten tot en met 31 december 1998, betaling verlangt van een financiële last als de in het hoofdgeding aan de orde zijnde heffing, die overeenkomt met het tevoren als tegenprestatie voor het exclusieve recht gevorderde bedrag.

 Bij het Hof ingediende opmerkingen

21      Telecom Italia en de Commissie van de Europese Gemeenschappen betogen dat een dergelijke heffing in strijd is met artikel 11 van richtlijn 97/13 zoals uitgelegd door het Hof en dat de handhaving ervan gedurende een jaar vanaf de datum waarop deze richtlijn uiterlijk in nationaal recht moest zijn omgezet, niet is toegestaan op grond van artikel 22 van deze richtlijn. Volgens hen is het op grond van artikel 22 toegestaan om de machtigingsvoorwaarden te handhaven die op de datum van inwerkingtreding van richtlijn 97/13 reeds van kracht waren, voor zover deze voorwaarden geen bijzondere of exclusieve rechten toekennen. De verplichting om de in het hoofdgeding aan de orde zijnde heffing te betalen, is evenwel de tegenprestatie voor de verlening van een exclusief recht. Zij moet dus worden aangemerkt als strijdig met artikel 22.

22      De Italiaanse regering van haar kant maakt onderscheid tussen artikel 22, lid 2, van richtlijn 97/13, volgens hetwelk de voorwaarden waarbij bijzondere of exclusieve rechten werden toegekend, niet kunnen worden gehandhaafd tot na de inwerkingtredingsdatum van deze richtlijn, en artikel 22, lid 3, van de richtlijn, volgens hetwelk de verplichtingen met betrekking tot de op deze datum reeds verleende machtigingen kunnen worden gehandhaafd tot en met 31 december 1998. Zij geeft aan dat de bijzondere en exclusieve rechten in overeenstemming met richtlijn 97/13 zijn komen te vervallen op 31 december 1997. Verder heeft de Italiaanse Republiek gebruikgemaakt van het bij dit artikel 22, lid 3, toegekende recht om bepaalde verplichtingen gedurende een jaar te handhaven. De betaling van de aan de vroegere houder van het exclusieve recht opgelegde heffing valt binnen het kader van deze verplichtingen en is dus in overeenstemming met die richtlijn.

 Antwoord van het Hof

23      Het Hof heeft in het kader van voornoemd arrest Albacom en Infostrada reeds onderzocht of een jaarlijkse financiële last die was opgelegd aan een telecommunicatieonderneming en berekend naar een percentage van de omzet ervan, verenigbaar is met richtlijn 97/13. In punt 41 van dit arrest heeft het Hof geoordeeld dat een dergelijke last in strijd is met de door de communautaire wetgever nagestreefde doelstellingen en het door richtlijn 97/13 vastgestelde gemeenschappelijke kader te buiten gaat. Overigens volgt uit de punten 33 en 42 van dit arrest dat een dergelijke last is verboden op grond van artikel 11 van deze richtlijn, dat bepaalt dat iedere vergoeding die van ondernemingen als onderdeel van machtigingsprocedures wordt verlangd, uitsluitend mag strekken tot dekking van de administratiekosten die voortvloeien uit de afgifte van, het beheer van, de controle van en het toezicht op de naleving van de individuele vergunningen. Aangezien de ingevolge artikel 6 van de richtlijn verlangde vergoedingen op dezelfde manier zijn beperkt, geldt dit verbod ook op grond van dit artikel.

24      Krachtens artikel 25 van richtlijn 97/13 moesten voornoemde artikelen 6 en 11 evenals alle bepalingen van deze richtlijn uiterlijk op 31 december 1997 zijn uitgevoerd.

25      Artikel 22 van richtlijn 97/13 bevat echter afwijkende bepalingen voor machtigingen die op de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn reeds van kracht waren, volgens welke deze machtigingen vóór 1 januari 1999 in overeenstemming met de richtlijn moeten worden gebracht, anders gezegd ten laatste één jaar na de in artikel 25 genoemde datum.

26      De vraag rijst dus of artikel 22 van richtlijn 97/13, bij wijze van afwijking en voor de duur van slechts één jaar, de handhaving toestaat van een financiële last als de in het hoofdgeding aan de orde zijnde heffing voor een exploitant waaraan vóór de inwerkingtreding van deze richtlijn een exclusief recht is verleend.

27      Dit artikel 22 kent in lid 1 ervan niet alleen een extra termijn toe van één jaar, die afloopt op 31 december 1998, waarbinnen machtigingen die op de datum van inwerkintreding van richtlijn 97/13 reeds van kracht waren, daarmee in overeenstemming moesten worden gebracht, maar voorziet in lid 2 ervan bovendien in de mogelijkheid tot verlenging van de geldigheidsduur van de aan reeds verleende machtigingen verbonden voorwaarden, mits bij deze voorwaarden evenwel geen bijzondere of exclusieve rechten zijn toegekend en deze verlenging van de geldigheidsduur de rechten die andere ondernemingen aan het gemeenschapsrecht ontlenen, niet aantast. Lid 3 van dit artikel heeft betrekking op de verplichtingen die zijn verbonden aan de op de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn reeds verleende machtigingen. Laatstbedoeld lid, dat van toepassing is onverminderd voornoemd lid 2, bepaalt dat de bedoelde verplichtingen vóór 1 januari 1999 in overeenstemming met de richtlijn moeten worden gebracht, tenzij de Commissie aan de betrokken lidstaat op zijn verzoek een langere termijn heeft toegestaan.

28      Artikel 22 van richtlijn 97/13 handelt dus niet uitdrukkelijk over de financiële lasten voor telecommunicatieondernemingen die houdster zijn van machtigingen, of het nu gaat om algemene machtigingen dan wel om individuele vergunningen. Alleen de artikelen 6 en 11 van deze richtlijn zijn uitdrukkelijk aan deze kwestie gewijd.

29      Om na te gaan of dit artikel 22 niettemin toepassing dient te vinden op financiële lasten als de heffing die aan de orde is in het hoofdgeding, moet het niet alleen worden uitgelegd aan de hand van de bewoordingen ervan, maar ook aan de hand van de doelstelling en de opzet ervan in de context van richtlijn 97/13 in haar geheel beschouwd.

30      De doelstelling van voornoemd artikel 22 kan worden toegelicht aan de hand van punt 26 van de considerans van deze richtlijn. In dit punt heeft de gemeenschapswetgever vastgesteld dat bepaalde telecommunicatiemachtigingen door de lidstaten zijn verleend voor perioden tot na 1 januari 1999. Om schadeclaims te voorkomen, werd het noodzakelijk geacht dat de lidstaten de geldigheidsduur van bepaalde voorwaarden van deze machtigingen konden verlengen, voor zover daarbij geen bijzondere of exclusieve rechten werden toegekend. Deze rechten moesten, behoudens door de Commissie verleende machtigingen, met name worden ingetrokken krachtens richtlijn 90/388/EEG van de Commissie van 28 juni 1990 betreffende de mededinging op de markten voor telecommunicatiediensten (PB L 192, blz. 10).

31      Het doel van artikel 22 van richtlijn 97/13 is dus geschillen te voorkomen door het mogelijk te maken dat de contractuele betrekkingen die vóór de inwerkingtreding van deze richtlijn tussen de lidstaten en de telecommunicatieondernemingen zijn aangegaan, voortduren tot na 1 januari 1999, waarbij de staten enkel tot deze datum een termijn wordt toegekend om de inhoud van de betrokken overeenkomsten aan deze richtlijn aan te passen.

32      Artikel 22 van richtlijn 97/13, aldus gepreciseerd in het licht van punt 26 van de considerans ervan, lijkt dus niets van doen te hebben met de handhaving van een aan een vroeger exclusief recht verbonden financiële last.

33      Deze vaststelling wordt bevestigd door de analyse van de precieze bewoordingen van dit artikel.

34      In de eerste plaats sluit artikel 22, lid 2, van richtlijn 97/13 in het geval van een lidstaat die van de Commissie geen machtiging heeft gekregen om bijzondere of exclusieve rechten op het gebied van telecommunicatie te handhaven, namelijk uit dat voorwaarden waarbij dergelijke rechten zijn toegekend, na 31 december 1997 worden gehandhaafd. Wanneer een exclusief recht wordt afgeschaft, moet dit, zoals de advocaat-generaal in punt 37 van zijn conclusie heeft opgemerkt, normaalgesproken gevolgen hebben voor de toepassing van de financiële last die de tegenprestatie is voor het exclusieve recht.

35      In de tweede plaats blijkt uit de bewoordingen zelf van artikel 22, lid 3, van richtlijn 97/13 dat dit lid van toepassing is onverminderd artikel 22, lid 2. Aangezien laatstbedoeld lid voorwaarden uitsluit waarbij bijzondere of exclusieve rechten werden toegekend, kan voornoemd artikel 22, lid 3, niet zien op aan dergelijke voorwaarden verbonden verplichtingen, zodat het niet aldus kan worden opgevat dat die verplichtingen op grond van deze bepaling mogen voortduren tot en met 31 december 1998.

36      Bijgevolg moet ervan worden uitgegaan dat een verplichting in de vorm van een aan een vroeger exclusief recht verbonden heffing niet onder de in artikel 22, lid 3, van richtlijn 97/13 bedoelde verplichtingen valt en een dergelijke heffing ingevolge artikel 25 van deze richtlijn niet kan worden gehandhaafd tot na 31 december 1997.

37      De Italiaanse regering heeft echter tijdens de terechtzitting verklaard dat de betaling van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde heffing geen verband houdt met de verlening van een exclusief recht, dat overigens is ingetrokken. In werkelijkheid heeft deze heffing volgens haar tot doel, voor de Italiaanse Republiek de overgang naar een stelsel van mededinging te vergemakkelijken. Aangezien deze lidstaat het door hem ingevoerde stelsel van exclusieve rechten en de inkomsten die dit stelsel hem waarborgde, heeft moeten laten varen, vormde de handhaving van die heffing gedurende een jaar een financiële bijdrage waardoor hij zich geleidelijk kon aanpassen aan het nieuwe stelsel. De term „verplichtingen” in artikel 22, lid 3, van richtlijn 97/13 verschilt van de in lid 2 van dit artikel gebruikte term „voorwaarden” en moet los hiervan worden gelezen. Hij staat een lidstaat dus toe, om financiële redenen tot en met 31 december 1998 een financiële last op te leggen als de in het hoofdgeding aan de orde zijnde heffing.

38      Dienaangaande zij opgemerkt dat het aan de nationale rechter staat om te bepalen of de in het hoofdgeding aan de orde zijnde heffing, waarvan niet wordt betwist dat zij is gebaseerd op artikel 188 van de codice postale, verband houdt met het exclusieve recht inzake de openbare telecommunicatiedienst dat Telecom Italia vóór de inwerkingtreding van richtlijn 97/13 is verleend.

39      Gesteld dat een financiële last als deze heffing geen verband houdt met een vóór de inwerkingtreding van richtlijn 97/13 toegekend exclusief recht, dan moet worden onderzocht of een dergelijke last een verplichting vormt in de zin van artikel 22, lid 3, van deze richtlijn, waarvoor de in deze bepaling voorziene uitzondering kan gelden.

40      Dienaangaande is de uitlegging van de Italiaanse regering gebaseerd op de premisse dat het begrip „verplichtingen” in voornoemd artikel 22, lid 3, verschilt van het begrip „voorwaarden” in lid 2 van dit artikel. Laatstbedoeld begrip ziet volgens haar uitsluitend op de aan de onderneming in het belang ervan toegekende voordelen, terwijl de term „verplichtingen” de aan de ondernemingen opgelegde lasten omvat, met inbegrip van die welke, zoals in casu, alleen zijn opgelegd in het financiële belang van de betrokken lidstaat, los van de „voorwaarden” van de machtiging.

41      Deze zienswijze kan echter niet worden gevolgd. In de eerste plaats blijkt uit de opzet van voornoemd artikel 22, leden 2 en 3, en uit het gebruik van de term „voorwaarden”, met name in de artikelen 3, 4 en 8 van richtlijn 97/13, gelezen in samenhang met de bijlage erbij, ter beschrijving van de voorwaarden die aan machtigingen kunnen worden verbonden, dat deze term het begrip „verplichtingen” als bedoeld in artikel 22, lid 3, van deze richtlijn omvat. De in de bijlage bij deze richtlijn genoemde voorwaarden die aan machtigingen kunnen worden verbonden, omvatten namelijk talrijke verplichtingen, waaronder de in punt 4.3 van deze bijlage genoemde voorwaarde met betrekking tot milieu‑ en planologische eisen.

42      In de tweede plaats zij eraan herinnerd dat alleen de artikelen 6 en 11 van richtlijn 97/13 handelen over de financiële lasten voor ondernemingen die houdster zijn van machtigingen op het gebied van telecommunicatiediensten (zie in die zin arrest Albacom en Infostrada, reeds aangehaald, punt 26). Met betrekking tot individuele vergunningen bepaalt artikel 11, lid 1, van deze richtlijn dat de vergoedingen die de lidstaten van houders van die vergunningen verlangen, uitsluitend mogen strekken tot dekking van de administratiekosten die voortvloeien uit het werk in verband met de uitvoering van genoemde vergunningen (arrest Albacom en Infostrada, reeds aangehaald, punt 25, en arrest van 19 september 2006, i-21 Germany, C‑392/04 en C‑422/04, Jurispr. blz. I‑8559, punt 28). Hetzelfde geldt voor de door de lidstaten uit hoofde van algemene machtigingen verlangde vergoedingen krachtens artikel 6 van richtlijn 97/13, dat bovendien voorziet in één andere vorm van financiële bijdrage, te weten de bijdragen in verband met de verstrekking van universele diensten.

43      Bijgevolg ziet het begrip „aan machtigingen verbonden voorwaarden” als bedoeld in richtlijn 97/13 op verschillende rechten en verplichtingen, maar omvat het niet de financiële lasten die zijn opgelegd aan telecommunicatieondernemingen die houdster van machtigingen zijn.

44      Hieruit volgt dat de term „verplichtingen” als bedoeld in artikel 22, lid 3, van richtlijn 97/13 niet ziet op een financiële last als de heffing aan de orde in het hoofdgeding, die een telecommunicatieonderneming wordt opgelegd zonder dat er een verband is met de voorwaarden voor uitoefening van de aan deze onderneming verleende machtiging en met als enig doel de betrokken lidstaat financieel behulpzaam te zijn.

45      Gelet op de voorgaande overwegingen, moet op de gestelde vraag worden geantwoord dat de artikelen 6, 11, 22 en 25 van richtlijn 97/13 zich ertegen verzetten dat een lidstaat van een exploitant, die voorheen houder was van een exclusief recht voor openbare telecommunicatiediensten en die houder van een algemene machtiging is geworden, gedurende een jaar te rekenen vanaf de datum waarop deze richtlijn uiterlijk in nationaal recht moest zijn omgezet, te weten tot en met 31 december 1998, betaling verlangt van een financiële last als de in het hoofdgeding aan de orde zijnde heffing, die overeenkomt met het tevoren als tegenprestatie voor de verlening van dat exclusieve recht gevorderde bedrag.

 Kosten

46      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof van Justitie (Derde kamer) verklaart voor recht:

De artikelen 6, 11, 22 en 25 van richtlijn 97/13/EG van het Europees Parlement en de Raad van 10 april 1997 betreffende een gemeenschappelijk kader voor algemene machtigingen en individuele vergunningen op het gebied van telecommunicatiediensten, verzetten zich ertegen dat een lidstaat van een exploitant, die voorheen houder was van een exclusief recht voor openbare telecommunicatiediensten en die houder van een algemene machtiging is geworden, gedurende een jaar te rekenen vanaf de datum waarop deze richtlijn uiterlijk in nationaal recht moest zijn omgezet, te weten tot en met 31 december 1998, betaling verlangt van een financiële last als de in het hoofdgeding aan de orde zijnde heffing, die overeenkomt met het tevoren als tegenprestatie voor de verlening van dat exclusieve recht gevorderde bedrag.

ondertekeningen


* Procestaal: Italiaans.