Beroep ingesteld op 14 december 2006 - Kaimer e.a. / Commissie
(Zaak T-379/06)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partijen: Kaimer GmbH & Co. Holding KG (Essen, Duitsland), SANHA Kaimer GmbH & Co. KG (Essen, Duitsland) en Sanha Italia srl. (Milaan, Italië) (vertegenwoordiger: J. Brück, advocaat)
Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen
Conclusies
beschikking C(2006) 4180 def. van de Commissie van 20 september 2006 inzake een procedure op grond van artikel 81 EG en artikel 53 EER-Overeenkomst (zaak COMP/F-1/38.121 - Verbindingsbuizen), zoals gewijzigd bij beschikking van de Commissie van 29 september 2006, die verzoeksters op 5 oktober 2006 is betekend, nietig te verklaren;
subsidiair, de in artikel 1 van bovengenoemde beschikking vastgestelde duur van de vermeende inbreukmakende gedraging van verzoeksters in te korten en de in artikel 3 van die beschikking aan verzoeksters opgelegde geldboete in te trekken of te verlagen;
verwerende partij te verwijzen in de kosten van de procedure.
Middelen en voornaamste argumenten
Verzoeksters komen op tegen beschikking C(2006) 4180 def. van de Commissie van 20 september 2006 in zaak COMP/F-1/38.121 - Verbindingsbuizen. In de bestreden beschikking wordt verzoeksters een geldboete opgelegd wegens schending van artikel 81, lid 1, EG en artikel 53, lid 1, EER-Overeenkomst. Volgens de Commissie hebben zij deelgenomen aan een reeks van overeenkomsten in de vorm van prijsafspraken, afspraken inzake prijslijsten en kortingen alsmede inzake mechanismen tot vaststelling van prijsverhogingen, verdeling van markten en van klanten en uitwisseling van andere commerciële informatie op de markt van koperen fittingen en fittingen uit koperlegering.
Tot staving van hun beroep voeren verzoeksters vijf middelen aan.
In de eerste plaats wordt in het bijzonder aangevoerd dat de Commissie bij de motivering van haar beschikking documenten heeft betrokken waaromtrent verzoeksters niet zijn gehoord.
In de tweede plaats stellen verzoeksters dat de Commissie de motiveringsplicht van artikel 253 EG heeft geschonden. Volgens verzoeksters is de bestreden beschikking wegens de onjuiste vaststelling van de feiten ontoereikend gemotiveerd. Bovendien werden ontlastende feiten niet in aanmerking genomen en werd bewijsmateriaal onjuist beoordeeld.
In de derde plaats komen verzoeksters op tegen het feit dat de door de Commissie vastgestelde feiten werden beschouwd als een complexe inbreuk op artikel 81, lid 1, EG.
In de vierde plaats wordt subsidiair aangevoerd dat bij de berekening van het bedrag van de geldboete een beoordelingsfout is gemaakt doordat werd uitgegaan van een te lange duur van de inbreukmakende gedraging, en dat bij verzoeksters geen rekening werd gehouden met verzachtende omstandigheden.
Ten slotte betogen verzoeksters dat de Commissie met het bedrag van de door haar opgelegde geldboete het evenredigheidsbeginsel schendt.
____________