Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberlandesgericht Wien (Oostenrijk) op 26 januari 2018 – Skarb Pánstwa Rzeczpospolitej Polskiej – Generalny Dyrektor Dróg Krajowych i Autostrad / Stephan Riel als curator in het faillissement van Alpine Bau GmbH

(Zaak C-47/18)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Oberlandesgericht Wien

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Skarb Pánstwa Rzeczpospolitej Polskiej – Generalny Dyrektor Dróg Krajowych i Autostrad

Verwerende partij: Stephan Riel als curator in het faillissement van Alpine Bau GmbH

Prejudiciële vragen

Vraag 1:

Dient artikel 1, lid 2, onder b), van verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (executieverordening 2012)1 , aldus te worden uitgelegd dat een zogenoemde Prüfungsklage naar Oostenrijks recht (eis gericht op de verificatie van vorderingen) in de zin van artikel 1, lid 2, onder b), executieverordening 2012 het faillissement betreft en om die reden is uitgesloten van de materiële werkingssfeer van deze verordening?

Vraag 2a (alleen voor het geval dat vraag 1 bevestigend wordt beantwoord):

Dient artikel 29, lid 1, van verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (executieverordening 2012), analoog te worden toegepast op binnen de werkingssfeer van de insolventieverordening [verordening nr. 1346/2000] vallende samenhangende vorderingen?

Vraag 2b (alleen voor het geval dat vraag 1 ontkennend of vraag 2a bevestigend wordt beantwoord):

Dient artikel 29, lid 1, van verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (executieverordening 2012), aldus te worden uitgelegd dat er sprake is van een vordering op grond van dezelfde aanspraak tussen dezelfde partijen, indien een schuldeiser – verzoekster – die een (in wezen) identieke vordering in de Oostenrijkse hoofdinsolventieprocedure en in de Poolse secundaire insolventieprocedure heeft ingediend welke door de betrokken curator (op de meeste punten) werd betwist, allereerst in Polen tegen de curator aldaar in de secundaire insolventieprocedure en aansluitend in Oostenrijk tegen de curator in de hoofdinsolventieprocedure – verweerder – eisen instelt tot vaststelling van het bestaan van vorderingen die voor een bepaald bedrag op het vermogen van de schuldenaar kunnen worden verhaald?

Vraag 3a:

Dient artikel 41 van verordening (EU) nr. 1346/2000 van de Raad van 29 mei 2000 betreffende insolventieprocedures (insolventieverordening)2 , aldus te worden uitgelegd dat is voldaan aan het vereiste van opgave van „aard, datum van ontstaan en bedrag van de vordering”, indien de schuldeiser die in een andere lidstaat gevestigd is dan de staat waar de procedure is geopend – verzoekster –, bij de indiening van zijn vordering in de hoofdinsolventieprocedure – zoals in casu –

a)    ermee volstaat de vordering met opgave van een concreet bedrag, maar zonder mededeling van een datum van ontstaan te omschrijven (bijvoorbeeld als „vordering van de onderaannemer JSV Slawomir Kubica voor de uitvoering van wegwerkzaamheden”);

b)    weliswaar geen datum van ontstaan van de vordering opgeeft, maar uit de in het kader van de indiening van de vordering overgelegde bijlagen een datum van ontstaan (bijvoorbeeld op grond van de op de overgelegde factuur vermelde datum) kan worden afgeleid?

Vraag 3b:

Dient artikel 41 van verordening (EU) nr. 1346/2000 van de Raad van 29 mei 2000 betreffende insolventieprocedures (insolventieverordening), aldus te worden uitgelegd dat deze bepaling zich niet verzet tegen toepassing van in het concrete geval gunstiger bepalingen voor de indienende schuldeiser die is gevestigd in een andere lidstaat dan de staat waar de procedure is geopend, – zoals bepalingen inzake de vereiste opgave van een datum van ontstaan?

____________

1 PB 2012, L 351, blz. 1.

2 PB 2000, L 160, blz. 1.