Language of document :

Arrest van het Hof (Grote kamer) van 12 december 2006 [verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court of Justice (Chancery Division) - Verenigd Koninkrijk] - Test Claimants in the FII Group Litigation / Commissioners of Inland Revenue

(Zaak C-446/04)1

(Vrijheid van vestiging - Vrij verkeer van kapitaal - Richtlijn 90/435/EEG - Vennootschapsbelasting - Uitkering van dividenden - Vermijden of verminderen van opeenvolgende belastingheffingen - Vrijstelling - Dividenden ontvangen van in andere lidstaat of in derde land gevestigde vennootschappen - Belastingkrediet - Voorheffing op vennootschapsbelasting - Gelijke behandeling - Vordering tot terugbetaling of vordering tot schadevergoeding)

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

High Court of Justice (Chancery Division)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Test Claimants in the FII Group Litigation

Verwerende partij: Commissioners of Inland Revenue

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing - High Court of Justice (Chancery Division) - Uitlegging van de artikelen 43 EG en 56 EG en van de artikelen 4, lid 1, en 6 van richtlijn 90/435/EEG van de Raad van 23 juli 1990 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende lidstaten (PB L 225, blz. 6) - In lidstaat verleende belastingvrijstelling aan in lidstaat gevestigde vennootschap die dividenden van ook in lidstaat gevestigde vennootschappen ontvangt - Vrijstelling die niet wordt verleend voor aan deze vennootschappen uitgekeerde dividenden van in andere lidstaat gevestigde vennootschappen

Dictum

De artikelen 43 EG en 56 EG moeten aldus worden uitgelegd dat een lidstaat waarin een regeling geldt voor het vermijden of verminderen van opeenvolgende belastingheffingen of dubbele economische belasting in geval van dividenden die aan ingezetenen worden uitgekeerd door ingezeten vennootschappen, dividenden die aan ingezetenen worden uitgekeerd door niet-ingezeten vennootschappen op evenwaardige wijze moet behandelen.

De artikelen 43 EG en 56 EG staan niet in de weg aan een wettelijke regeling van een lidstaat volgens welke dividenden die een ingezeten vennootschap ontvangt van een andere ingezeten vennootschap zijn vrijgesteld van vennootschapsbelasting, terwijl dividenden die een ingezeten vennootschap ontvangt van een niet-ingezeten vennootschap waarin de ingezeten vennootschap ten minste 10 % van de stemrechten bezit, aan die belasting worden onderworpen, in welk laatste geval tegelijkertijd een belastingkrediet wordt verleend voor de belasting die de uitkerende vennootschap daadwerkelijk heeft betaald in haar lidstaat van vestiging, op voorwaarde dat het belastingtarief voor buitenlandse dividenden niet hoger is dan het tarief voor binnenlandse dividenden en het belastingkrediet ten minste gelijk is aan het bedrag dat is betaald in de lidstaat van de uitkerende vennootschap, tot beloop van het bedrag van de belasting in de lidstaat van de ontvangende vennootschap.

Artikel 56 EG staat in de weg aan een wettelijke regeling van een lidstaat volgens welke dividenden die een ingezeten vennootschap ontvangt van een andere ingezeten vennootschap zijn vrijgesteld van vennootschapsbelasting, terwijl dividenden die een ingezeten vennootschap ontvangt van een niet-ingezeten vennootschap waarin zij minder dan 10 % van de stemrechten bezit, aan die belasting worden onderworpen, zonder dat deze een belastingkrediet wordt verleend voor de belasting die de uitkerende vennootschap daadwerkelijk heeft betaald in haar lidstaat van vestiging.

De artikelen 43 EG en 56 EG staan in de weg aan een wettelijke regeling van een lidstaat die een ingezeten vennootschap die dividenden ontvangt van een andere ingezeten vennootschap, toestaat van de door haar verschuldigde voorheffing op de vennootschapsbelasting de door die andere vennootschap betaalde voorheffing op die belasting af te trekken, terwijl in het geval van een ingezeten vennootschap die dividenden ontvangt van een niet-ingezeten vennootschap die aftrek niet is toegestaan met betrekking tot de door deze laatste vennootschap in haar staat van vestiging betaalde belasting over de uitgekeerde winst.

De artikelen 43 EG en 56 EG staan niet in de weg aan een wettelijke regeling van een lidstaat die bepaalt dat elke aftrek voor de in het buitenland betaalde belasting die wordt verleend aan een ingezeten vennootschap die buitenlandse dividenden heeft ontvangen, het bedrag van de vennootschapsbelasting vermindert waarmee zij de voorheffing op de vennootschapsbelasting kan verrekenen.

Artikel 43 EG staat in de weg aan een wettelijke regeling van een lidstaat op grond waarvan een ingezeten vennootschap het bedrag van de betaalde voorheffing op de vennootschapsbelasting die niet kan worden verrekend met de vennootschapsbelasting die zij verschuldigd is voor het betrokken boekjaar of voor eerdere of latere boekjaren, kan overdragen aan ingezeten dochterondernemingen opdat deze dit kunnen verrekenen met de door hen verschuldigde vennootschapsbelasting, maar die een ingezeten vennootschap belet dat bedrag over te dragen aan niet-ingezeten dochterondernemingen wanneer zij in die lidstaat belasting moeten betalen over de winst die zij aldaar hebben gemaakt.

De artikelen 43 EG en 56 EG staan in de weg aan een wettelijke regeling van een lidstaat die, terwijl zij ingezeten vennootschappen die aan hun aandeelhouders dividenden uitkeren die voortvloeien uit door hen ontvangen binnenlandse dividenden, vrijstelt van de voorheffing op de vennootschapsbelasting, ingezeten vennootschappen die aan hun aandeelhouders dividenden uitkeren die voortvloeien uit door hen ontvangen buitenlandse dividenden, de mogelijkheid biedt te opteren voor een regeling op grond waarvan zij de betaalde voorheffing op de vennootschapsbelasting kunnen recupereren, maar die vennootschappen verplicht die voorheffing te betalen en vervolgens terugbetaling daarvan te vorderen, en niet voorziet in een belastingkrediet voor hun aandeelhouders, die dat wel zouden hebben gekregen in geval van een uitkering door een ingezeten vennootschap op grond van binnenlandse dividenden.

Artikel 57, lid 1, EG moet aldus worden uitgelegd dat wanneer een lidstaat vóór 31 december 1993 een wettelijke regeling heeft vastgesteld die bij artikel 56 EG verboden beperkingen van het kapitaalverkeer naar of uit derde landen inhoudt en hij na deze datum maatregelen vaststelt die, ofschoon zij ook een beperking van dit verkeer inhouden, op de voornaamste punten identiek zijn aan de vroegere wettelijke regeling of daarin enkel een belemmering voor de uitoefening van de communautaire rechten en vrijheden in de vroegere wettelijke regeling verminderen of opheffen, artikel 56 EG niet in de weg staat aan de toepassing van deze maatregelen op derde landen wanneer zij gelden voor het kapitaalverkeer in verband met directe investeringen - met inbegrip van investeringen in onroerende goederen -, vestiging, het verrichten van financiële diensten of de toelating van waardepapieren tot de kapitaalmarkten. Als directe investeringen kunnen in dat verband niet worden beschouwd deelnemingen in een vennootschap die niet worden genomen teneinde duurzame en directe economische betrekkingen te vestigen of te handhaven tussen de aandeelhouder en de betrokken vennootschap en de aandeelhouder niet de mogelijkheid bieden daadwerkelijk deel te hebben in het bestuur van of de zeggenschap over de betrokken vennootschap.

Bij gebreke van een gemeenschapsregeling is het een aangelegenheid van het nationale recht van elke lidstaat om de bevoegde rechter aan te wijzen en de procesregels te geven voor rechtsvorderingen ter bescherming van de rechten die de justitiabelen aan het gemeenschapsrecht ontlenen, waaronder de kwalificatie van vorderingen die de gelaedeerden hebben ingesteld bij de nationale rechterlijke instanties. Deze moeten echter garanderen dat de justitiabelen over een doeltreffend rechtsmiddel beschikken om terugbetaling te kunnen verkrijgen van de onrechtmatig geheven belasting en van de aan die lidstaat betaalde of door hem ingehouden bedragen die rechtstreeks met die belasting verband houden. Wat andere schade betreft die een persoon eventueel heeft geleden wegens een aan een lidstaat toe te rekenen schending van het gemeenschapsrecht, moet deze lidstaat de aan particulieren berokkende schade vergoeden onder de voorwaarden genoemd in punt 51 van het arrest van 5 maart 1996, Brasserie du Pêcheur en Factortame (C-46/93 en C-48/93), zonder dat zulks uitsluit dat de staat naar nationaal recht onder minder beperkende voorwaarden aansprakelijk kan zijn.

____________

1 - PB C 6 van 08.1.2005.