Language of document : ECLI:EU:C:2017:908

ARREST VAN HET HOF (Grote kamer)

28 november 2017 (*)

„Prejudiciële verwijzing – Verplichte verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven – Richtlijn 72/166/EEG – Artikel 3, lid 1 – Begrip ‚deelneming aan het verkeer van voertuigen’ – Ongeval dat zich op een landbouwbedrijf heeft voorgedaan – Ongeval met een landbouwtractor die stilstond maar waarvan de motor draaide ter aandrijving van een pomp voor het sproeien van een bestrijdingsmiddel”

In zaak C‑514/16,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Tribunal da Relação de Guimarães (rechter in tweede aanleg Guimarães, Portugal) bij beslissing van 23 juni 2016, ingekomen bij het Hof op 3 oktober 2016, in de procedure

Isabel Maria Pinheiro Vieira Rodrigues de Andrade,

Fausto da Silva Rodrigues de Andrade

tegen

José Manuel Proença Salvador,

Crédito Agrícola Seguros  Companhia de Seguros de Ramos Reais SA,

Jorge Oliveira Pinto,

wijst

HET HOF (Grote kamer),

samengesteld als volgt: K. Lenaerts, president, A. Tizzano, vicepresident, M. Ilešič, L. Bay Larsen, T. von Danwitz, C. G. Fernlund en C. Vajda, kamerpresidenten, J.‑C. Bonichot, A. Arabadjiev (rapporteur), C. Toader, M. Safjan, D. Šváby en A. Prechal, rechters,

advocaat-generaal: Y. Bot,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

–        Pinheiro Vieira Rodrigues de Andrade en Da Silva Rodrigues de Andrade, vertegenwoordigd door L. Ferreira, advogado,

–        de Portugese regering, vertegenwoordigd door L. Inez Fernandes, M. Figueiredo en S. Jaulino als gemachtigden,

–        de Estse regering, vertegenwoordigd door N. Grünberg als gemachtigde,

–        Ierland, vertegenwoordigd door L. Williams, G. Hodge, M. Browne en A. Joyce als gemachtigden, bijgestaan door C. Toland, SC, G. Gibbons, BL, en J. Buttimore, BL,

–        de Spaanse regering, vertegenwoordigd door V. Ester Casas als gemachtigde,

–        de Letse regering, vertegenwoordigd door I. Kucina en G. Bambāne als gemachtigden,

–        de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door G. Brown als gemachtigde, bijgestaan door A. Bates, barrister,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door M. França en K.‑P. Wojcik als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 3, lid 1, van richtlijn 72/166/EEG van de Raad van 24 april 1972 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid (PB 1972, L 103, blz. 1; hierna: „Eerste richtlijn”).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen enerzijds Isabel Maria Pinheiro Vieira Rodrigues de Andrade en Fausto da Silva Rodrigues de Andrade (hierna, samen: „echtgenoten Rodrigues de Andrade”) en anderzijds José Manuel Proença Salvador, Crédito Agrícola Seguros – Companhia de Seguros de Ramos Reais SA (voorheen Rural Seguros – Companhia de Seguros SA; hierna: „CA Seguros”) en Jorge Oliveira Pinto, betreffende de veroordeling van de echtgenoten Rodrigues de Andrade tot vergoeding van de schade die Proença Salvador heeft geleden doordat zijn echtgenote als gevolg van een ongeval met een landbouwtractor op het landbouwbedrijf waar zij werkte was overleden.

 Toepasselijke bepalingen

3        Bij richtlijn 2009/103/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid (PB 2009, L 263, blz. 11), is de Eerste richtlijn ingetrokken. Gezien de datum van de feiten in het hoofdgeding is hierop niettemin de Eerste richtlijn van toepassing.

4        In artikel 1 van de Eerste richtlijn was bepaald:

„In de zin van deze richtlijn moet worden verstaan onder:

1.      voertuigen: alle rij- of voertuigen die bestemd zijn om zich anders dan langs spoorstaven over de grond te bewegen en die door een mechanische kracht kunnen worden gedreven, alsmede al dan niet aan de rij- of voertuigen gekoppelde aanhangwagens en opleggers;

[…]”

5        Artikel 3, lid 1, van deze richtlijn was als volgt verwoord:

„Iedere lidstaat treft, onverminderd de toepassing van artikel 4, de nodige maatregelen opdat de wettelijke aansprakelijkheid met betrekking tot de deelneming aan het verkeer van voertuigen die gewoonlijk op zijn grondgebied zijn gestald, door een verzekering is gedekt. De dekking van de schade alsmede de voorwaarden van deze verzekering worden in deze maatregelen vastgesteld.”

6        Artikel 4 van deze richtlijn luidde:

„Iedere lidstaat kan afwijken van de bepalingen van artikel 3:

[…]

b)      ten aanzien van bepaalde typen voertuigen of bepaalde voertuigen met een speciale kentekenplaat, waarvan door deze staat een lijst wordt opgemaakt, die aan de andere lidstaten en aan de Commissie wordt toegezonden.

[…]”

 Hoofdgeding en prejudiciële vragen

7        De echtgenoten Rodrigues de Andrade exploiteren een agrarisch landgoed gelegen te Sabrosa (Portugal).

8        Maria Alves, de echtgenote van Proença Salvador, werkte in deeltijd bij hen in de landbouw. Zij stond daarbij onder het gezag, de leiding en het toezicht van de echtgenoten Rodrigues de Andrade.

9        Op 18 maart 2006 was Alves op een aflopend terrein in terrasvorm bestrijdingsmiddel op de wijnstokken in de wijngaard van de echtgenoten Rodrigues de Andrade aan het aanbrengen.

10      Het bestrijdingsmiddel bevond zich in een reservoir dat was voorzien van een verstuiver en was vastgemaakt aan de achterkant van een landbouwtractor (hierna: „betrokken tractor”). De tractor stond stil op een vlak landweggetje, maar de motor draaide om de pomp aan te drijven die diende om bestrijdingsmiddel te kunnen sproeien. Door het gewicht van de tractor, de trillingen die de motor en de pomp van de sproeier teweegbrachten en de manipulatie, in het bijzonder door Alves, van de slang waarmee het verspreidingsmiddel werd aangevoerd, gecombineerd met de zware regenval van die dag, ontstond een grondverschuiving waardoor de tractor werd meegesleurd. Hij stortte van de terrassen en sloeg over de kop, waarna hij in de richting viel van de vier werknemers die bezig waren om bestrijdingsmiddel op de daaronder gelegen wijngaarden te sproeien. Alves kwam onder de tractor terecht en werd doodgedrukt.

11      De betrokken tractor stond op naam van Nair Morais da Silva Pinto, echtgenote van Oliveira Pinto. Deze laatste was de pachter van de echtgenoten Rodrigues de Andrade en uit dien hoofde de leidinggevende van Alves.

12      Morais da Silva Pinto had met CA Seguros een verzekeringsovereenkomst voor „tractoren en landbouwmachines” gesloten.

13      Pinheiro Vieira Rodrigues de Andrade had bij een andere verzekeringsmaatschappij een overeenkomst gesloten ter dekking van haar aansprakelijkheid voor arbeidsongevallen. Deze verzekeringsmaatschappij heeft Proença Salvador, weduwnaar van Alves, schadevergoeding uitgekeerd voor de materiële schade voortvloeiende uit het ongeval dat de dood van Alves had veroorzaakt.

14      Proença Salvador heeft bovendien in rechte gevorderd dat ofwel de echtgenoten Rodrigues de Andrade, Oliveira Pinto en Morais da Silva Pinto hoofdelijk zouden worden veroordeeld tot vergoeding van de immateriële schade voortvloeiend uit het ongeval, ofwel CA Seguros daartoe zou worden veroordeeld, mocht deze maatschappij gehouden zijn een dergelijk ongeval te dekken.

15      De rechterlijke instantie in eerste aanleg heeft de vordering van Proença Salvador gedeeltelijk toegewezen. Zij heeft Oliveira Pinto en de echtgenoten Rodrigues de Andrade hoofdelijk veroordeeld tot betaling van een deel van de gevorderde bedragen, maar heeft deze vordering voor zover zij was gericht tegen Morais da Silva Pinto en CA Seguros afgewezen op grond dat de tractor in deze zaak niet betrokken was bij een verkeersongeval dat viel onder de dekking van een verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven (hierna: „verplichte verzekering”), aangezien het ongeval zich niet had voorgedaan in het kader van het gebruik van de betrokken tractor als verkeersmiddel.

16      De echtgenoten Rodrigues de Andrade hebben bij de verwijzende rechterlijke instantie, de Tribunal da Relação de Guimarães (rechter in tweede aanleg Guimarães, Portugal), beroep aangetekend tegen deze uitspraak met het betoog dat het ongeval van Alves heeft plaatsgevonden terwijl de betrokken tractor voor landbouwwerkzaamheden werd gebruikt, zodat de verzekeringsovereenkomst die Morais da Silva Pinto had gesloten dit ongeval moet dekken ongeacht of de machine stilstond, was geparkeerd of over de onverharde weg van het landgoed van de echtgenoten Rodrigues de Andrade reed. Oliveira Pinto, die eveneens beroep heeft ingesteld tegen deze uitspraak, heeft met name gesteld dat de bij CA Seguros gesloten verzekeringsovereenkomst dekking biedt voor de wettelijke aansprakelijkheid voortvloeiend uit schade die door aan het verzekerde voertuig bevestigde werktuigen is toegebracht doordat met het voertuig wordt gewerkt.

17      De verwijzende rechterlijke instantie wijst erop dat het oordeel in eerste aanleg in overeenstemming is met de rechtspraak van de Supremo Tribunal de Justiça (hoogste rechterlijke instantie, Portugal) volgens welke een gebeurtenis slechts als „verkeersongeval” kan worden gekwalificeerd indien het bij het ongeval betrokken voertuig op het moment van het ongeval in beweging is en de door derden geleden schade uit deze beweging voortvloeit.

18      Deze laatste rechterlijke instantie heeft in een arrest van 17 december 2015 in een zaak waarin de landbouwtractor die een dodelijk ongeval had veroorzaakt op het moment van het ongeval stilstond en alleen de eraan vastgemaakte dorsmachine in werking was, geoordeeld dat een dergelijk ongeval niet als „verkeersongeval” kon worden gekwalificeerd aangezien de tractor niet aan het verkeer deelnam of daartoe werd gebruikt en op het moment van het ongeval alleen functioneerde om de dorsmachine aan te drijven.

19      De verwijzende rechterlijke instantie heeft bovendien gewezen op het arrest van 4 september 2014, Vnuk (C‑162/13, EU:C:2014:2146), betreffende een achteruitrijdende landbouwtractor, waarin het Hof heeft geoordeeld dat het begrip „deelneming aan het verkeer van voertuigen” elk gebruik van een voertuig omvat dat overeenstemt met de gebruikelijke functie van dat voertuig. Op grond van de omstandigheden van de zaak waarin dat arrest is gewezen kan worden geoordeeld dat de gebruikelijke functie van een voertuig erin bestaat om in beweging te zijn.

20      Het Hof heeft zich evenwel nog niet uitgesproken over de vraag of er ook sprake is van „deelneming aan het verkeer van voertuigen” wanneer een voertuig wordt gebruikt als machine waarmee motorkracht wordt opgewekt, maar zonder dat het daarbij wordt verplaatst.

21      Er bestaan „gemengde” voertuigen die als transportmiddel kunnen worden gebruikt, maar ook als machine om motorkracht op te wekken en die als zodanig derden niet alleen schade kunnen toebrengen terwijl zij aan het verkeer deelnemen, maar ook wanneer zij stilstaand gebruikt worden als machine om motorkracht op te wekken.

22      De verwijzende rechterlijke instantie vraagt zich dus af of het, gezien de doelstelling van de Unieregelgeving inzake verplichte verzekering – bescherming van het slachtoffer – alsook de noodzaak, een uniforme toepassing van het Unierecht te waarborgen, gerechtvaardigd is dat het toepassingsgebied van het begrip „deelneming aan het verkeer van voertuigen” zich niet uitstrekt tot de situatie van een stilstaand voertuig dat wordt gebruikt voor zijn gebruikelijke functie als machine om motorkracht voor andere werkzaamheden op te wekken, ofschoon een dergelijke gebruik ernstige en zelfs dodelijke ongevallen kan veroorzaken.

23      In deze omstandigheden heeft de Tribunal da Relação de Guimarães de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)      Geldt de verplichte verzekering bedoeld in artikel 3, lid 1, van de [Eerste richtlijn] alleen voor het gebruik van voertuigen, op een willekeurige openbare of particuliere plaats, wanneer deze zich voortbewegen, of ook wanneer ze stilstaan, maar de motor draait?

2)      Omvat het begrip ‚deelneming aan het verkeer van voertuigen’ in de zin van artikel 3, lid 1, van de deze richtlijn mede een landbouwtractor die op een landgoed op een afgevlakt stuk grond stilstond en die zoals gewoonlijk voor het verrichten van landbouwwerkzaamheden (het besproeien van wijngaarden met een bestrijdingsmiddel) werd gebruikt, waarbij de motor draaide om de pomp van het reservoir met bestrijdingsmiddel aan te drijven en die in die omstandigheden, ten gevolge van een grondverschuiving die door het samenspel van de volgende factoren ontstond:

–        het gewicht van de tractor,

–        de trillingen die werden veroorzaakt door de motor van de tractor en door de achterop de tractor aangebrachte pomp van de bestrijdingsmiddelensproeier,

–        de zware regenval,

naar beneden stortte en daarbij vier arbeiders trof die op de lager gelegen terrassen deze sproeiwerkzaamheden verrichtten, waarbij een werkneemster die de sproeislang vasthield, werd gedood?

3)      Verzet in geval van een bevestigend antwoord op de twee voorgaande vragen een dergelijke uitlegging van het begrip ‚deelneming aan het verkeer van voertuigen’ bedoeld in artikel 3, lid 1, van de [Eerste richtlijn] zich tegen nationale wettelijke bepalingen (artikel 4, lid 4, van [Decreto-Lei n.° 291/2007 que aprova o regime do sistema do seguro obrigatório de responsabilidade civil automóvel (wetsbesluit nr. 291/2007 betreffende de verplichte motorrijtuigenverzekering) van 21 augustus 2007 (hierna: ‚decreto-lei nr. 291/2007’)] op grond waarvan van de in voormeld artikel 3, lid 1, [van deze richtlijn] voorziene verplichte verzekering zijn uitgesloten situaties waarin het voertuig voor zuiver agrarische of industriële doeleinden wordt gebruikt?”

24      Bij op 18 april 2017 ter griffie van het Hof neergelegde brief heeft Ierland krachtens artikel 16, derde alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie verzocht dat het Hof zitting houdt in Grote kamer.

 Beantwoording van de prejudiciële vragen

 Eerste en tweede vraag

25      Met zijn eerste en zijn tweede vraag, die samen moeten worden behandeld, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 3, lid 1, van de Eerste richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat onder het in deze bepaling bedoelde begrip „deelneming aan het verkeer van voertuigen” een situatie valt waarin een tractor die op een landweg op een landgoed stilstond terwijl de motor draaide om een aan deze tractor bevestigde pomp van een bestrijdingsmiddelensproeier aan te drijven, werd meegesleurd bij een grondverschuiving die was veroorzaakt door een combinatie van factoren – te weten het gewicht van de tractor, de trillingen die door de motor van de tractor ontstonden, alsmede zware regenval – met als gevolg dat een persoon die op dat landgoed werkzaam was, is overleden.

26      Deze vragen berusten op de veronderstelling dat de verzekeringsovereenkomst bedoeld in punt 12 van dit arrest, die Morais da Silva Pinto heeft gesloten en die betrekking heeft op de betrokken tractor, alleen dient ter dekking van de wettelijke aansprakelijkheid die voortvloeit uit de deelneming aan het verkeer van de tractor. Op basis van deze veronderstelling vraagt de verwijzende rechter zich af of de in het vorige punt beschreven situatie kan worden gekwalificeerd als een ongeval dat verband houdt met de deelneming aan het verkeer van het desbetreffende voertuig in de zin van artikel 3, lid 1, van de Eerste richtlijn.

27      Vervolgens moet in herinnering worden gebracht dat overeenkomstig artikel 3, lid 1, van de Eerste richtlijn iedere lidstaat, onverminderd de toepassing van artikel 4 van deze richtlijn, de nodige maatregelen treft opdat de wettelijke aansprakelijkheid met betrekking tot de deelneming aan het verkeer van voertuigen die gewoonlijk op zijn grondgebied zijn gestald, door een verzekering is gedekt.

28      Om te beginnen zij opgemerkt dat een landbouwtractor zoals de tractor in kwestie onder het begrip „voertuig” bedoeld in artikel 1, punt 1, van de genoemde richtlijn valt, aangezien het hier gaat om een „rij- of voertuig [dat] bestemd [is] om zich anders dan langs spoorstaven over de grond te bewegen en [dat] door een mechanische kracht [kan] worden gedreven”.

29      In dit verband moet in herinnering worden gebracht dat deze definitie losstaat van het gebruik dat wordt gemaakt of kan worden gemaakt van het betrokken voertuig. Het feit dat een tractor in bepaalde omstandigheden kan worden gebruikt als landbouwmachine, heeft derhalve geen invloed op de vaststelling dat een dergelijk voertuig onder het begrip „voertuig” van artikel 1, punt 1, van de Eerste richtlijn valt (arrest van 4 september 2014, Vnuk, C‑162/13, EU:C:2014:2146, punt 38).

30      Overigens volgt uit het dossier dat aan het Hof is overgelegd dat de betrokken tractor gewoonlijk op het grondgebied van een lidstaat is gestald en dat er geen uitzondering krachtens artikel 4 van deze richtlijn op van toepassing is.

31      Aangaande het begrip „deelneming aan het verkeer” in de zin van artikel 3, lid 1, van deze richtlijn moet in herinnering worden gebracht dat dit begrip niet aan de beoordeling van elke lidstaat kan worden overgelaten, maar een autonoom begrip van Unierecht vormt dat in het bijzonder dient te worden uitgelegd in het verband van de context van deze bepaling en de doelstellingen van de regeling waarvan zij deel uitmaakt (zie in die zin arrest van 4 september 2014, Vnuk, C‑162/13, EU:C:2014:2146, punten 41 en 42).

32      De Eerste richtlijn behoort tot een reeks richtlijnen waarin geleidelijk aan is gespecificeerd welke verplichtingen de lidstaten hebben inzake wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven. Uit de considerans van deze richtlijn en van de Tweede richtlijn (84/5/EEG) van de Raad van 30 december 1983 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven (PB 1984, L 8, blz. 17) volgt dat deze richtlijnen enerzijds het vrije verkeer beogen te waarborgen, zowel van gewoonlijk op het grondgebied van de Unie gestalde voertuigen als van de inzittenden van die voertuigen, en anderzijds willen verzekeren dat de slachtoffers van door deze voertuigen veroorzaakte ongevallen een vergelijkbare behandeling krijgen, ongeacht de plaats op het grondgebied van de Unie waar het ongeval zich heeft voorgedaan (zie in die zin arresten van 9 juni 2011, Ambrósio Lavrador en Olival Ferreira Bonifácio, C‑409/09, EU:C:2011:371, punt 23; van 23 oktober 2012, Marques Almeida, C‑300/10, EU:C:2012:656, punt 26, en van 4 september 2014, Vnuk, C‑162/13, EU:C:2014:2146, punt 50).

33      Bovendien blijkt uit de evolutie van de regelgeving van de Unie inzake de verplichte verzekering dat de Uniewetgever deze doelstelling van bescherming van de slachtoffers van door die voertuigen veroorzaakte ongevallen voortdurend heeft nagestreefd en versterkt (zie in die zin arrest van 4 september 2014, Vnuk, C‑162/13, EU:C:2014:2146, punten 52‑55).

34      Het Hof heeft in deze context in wezen geoordeeld dat artikel 3, lid 1, van de Eerste richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat het daarin vervatte begrip „deelneming aan het verkeer van voertuigen” niet beperkt blijft tot situaties in het wegverkeer, dat wil zeggen deelneming aan het verkeer op de openbare weg, maar dat onder dit begrip elk gebruik van een voertuig valt dat overeenstemt met de gebruikelijke functie van dit voertuig (zie in die zin arrest van 4 september 2014, Vnuk, C‑162/13, EU:C:2014:2146, punt 59).

35      Uit bovenstaande overwegingen volgt in de eerste plaats dat de draagwijdte van het begrip „deelneming aan het verkeer van voertuigen” niet afhangt van het soort terrein waarop het motorrijtuig wordt gebruikt.

36      Geen enkele bepaling van de richtlijnen betreffende de verplichte verzekering beperkt trouwens de omvang van de verzekeringsplicht en van de bescherming die deze verplichting aan de slachtoffers van ongevallen met motorrijtuigen beoogt te bieden tot het gebruik van dergelijke voertuigen op bepaalde terreinen of op bepaalde wegen.

37      In de tweede plaats moet worden benadrukt dat de motorrijtuigen bedoeld in artikel 1, punt 1, van de Eerste richtlijn onafhankelijk van hun kenmerken bestemd zijn om gewoonlijk als vervoermiddel te dienen.

38      Hieruit volgt dat het begrip „deelneming aan het verkeer van voertuigen” in de zin van artikel 3, lid 1, van deze richtlijn ieder gebruik van een voertuig als vervoermiddel omvat.

39      Het feit dat het voertuig stilstond toen hiermee een ongeval plaatsvond sluit op zich niet uit dat het gebruik van dat voertuig op dat moment kan vallen onder de functie ervan als vervoermiddel en bijgevolg onder het begrip „deelneming aan het verkeer” in de zin van artikel 3, lid 1, van de Eerste richtlijn. Daarbij is de vraag of de motor op het moment van het ongeval al of niet draaide overigens niet doorslaggevend.

40      Vervolgens moet met betrekking tot voertuigen die, zoals de tractor in het onderhavige geval, bestemd zijn om niet alleen gewoonlijk als vervoermiddel te worden gebruikt, maar in bepaalde omstandigheden ook als machine, worden bepaald of een dergelijk voertuig op het moment waarop het bij een ongeval betrokken raakte voornamelijk als vervoermiddel werd gebruikt, in welk geval dat gebruik onder het begrip „deelneming aan het verkeer” in de zin van artikel 3, lid 1, van de Eerste richtlijn kan vallen, of als machine, in welk geval het betreffende gebruik niet onder datzelfde begrip valt.

41      In het onderhavige geval volgt uit de door de verwijzende rechterlijke instantie verstrekte gegevens dat de betrokken tractor toen daarmee een ongeval plaatsvond, in gebruik was als generator die de motorkracht voor een op de tractor aangebrachte pomp opwekte en dat daarmee een bestrijdingsmiddelensproeier in werking werd gesteld waarmee dit bestrijdingsmiddel op de wijnstokken van een landgoed werd aangebracht. Onder voorbehoud van de door de verwijzende rechterlijke instantie te verrichten verificaties, houdt een dergelijk gebruik dan ook voornamelijk verband met de functie van de tractor als machine en niet als vervoermiddel en valt het bijgevolg niet onder het begrip „deelneming aan het verkeer” in de zin van artikel 3, lid 1, van de Eerste richtlijn.

42      Gelet op een en ander moet op de eerste en de tweede vraag worden geantwoord dat artikel 3, lid 1, van de Eerste richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat onder het in deze bepaling bedoelde begrip „deelneming aan het verkeer van voertuigen” niet valt een situatie waarin een ongeval met een landbouwtractor plaatsvindt terwijl de voornaamste functie van die tractor er op het moment van het ongeval niet in bestond om als vervoermiddel te dienen, maar om als machine de motorkracht op te wekken die nodig was om de pomp van een bestrijdingsmiddelensproeier aan te drijven.

 Derde vraag

43      Met haar derde vraag wenst de verwijzende rechterlijke instantie te vernemen of artikel 3, lid 1, van de Eerste richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat het zich verzet tegen nationale wetgeving zoals artikel 4, lid 4, van decreto-lei nr. 291/2007, op grond waarvan van de verplichte verzekering is uitgesloten de wettelijke aansprakelijkheid die voortvloeit uit het gebruik van voertuigen „voor zuiver agrarische of industriële doeleinden”.

44      In dat verband moet in herinnering worden gebracht dat er volgens vaste rechtspraak van het Hof een vermoeden van relevantie rust op de vragen betreffende de uitlegging van het Unierecht die de nationale rechter heeft gesteld binnen het onder zijn eigen verantwoordelijkheid geschetste wettelijke en feitelijke kader, ten aanzien waarvan het niet aan het Hof is de juistheid te onderzoeken. Het Hof kan slechts weigeren uitspraak te doen op een verzoek om een prejudiciële beslissing van een nationale rechter wanneer duidelijk blijkt dat de gevraagde uitlegging van het Unierecht geen verband houdt met een reëel geschil of met het voorwerp van het hoofdgeding, of wanneer het vraagstuk van hypothetische aard is of het Hof niet beschikt over de gegevens, feitelijk en rechtens, die noodzakelijk zijn om een zinvol antwoord te geven op de hem gestelde vragen (arrest van 20 juli 2017, Piscarreta Ricardo, C‑416/16, EU:C:2017:574, punt 56 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

45      In het onderhavige geval heeft het dodelijke ongeval van Alves blijkens de verwijzingsbeslissing op 18 maart 2006 plaatsgevonden, oftewel meer dan een jaar voordat decreto-lei nr. 291/2007 werd vastgesteld.

46      Uit het aan het Hof overgelegde dossier blijkt niet dat deze decreto-lei terugwerkende kracht heeft of dat de in artikel 4, lid 4, hiervan vastgelegde regel om een andere reden van toepassing is op het hoofdgeding. De verwijzende rechterlijke instantie heeft namelijk niet toegelicht waarom zij van oordeel is dat zij in deze context een antwoord op de derde prejudiciële vraag nodig heeft om het bij haar aanhangige geschil te beslechten.

47      Bovendien volgt uit het schriftelijke antwoord van de Portugese regering op een door het Hof gestelde vraag dat niet decreto-lei nr. 291/2007 ratione temporis van toepassing was op de feiten in het hoofdgeding, maar Decreto-Lei n.° 522/85 – Seguro Obrigatório de Responsabilidade Civil Automóvel (wetsbesluit nr. 522/85 betreffende de verplichte motorrijtuigenverzekering) van 31 december 1985, zoals gewijzigd.

48      In deze omstandigheden is de derde vraag klaarblijkelijk van hypothetische aard en derhalve niet-ontvankelijk.

 Kosten

49      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Grote kamer) verklaart voor recht:

Artikel 3, lid 1, van richtlijn 72/166/EEG van de Raad van 24 april 1972 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid, moet aldus worden uitgelegd dat onder het in deze bepaling bedoelde begrip „deelneming aan het verkeer van voertuigen” niet valt een situatie waarin een ongeval met een landbouwtractor plaatsvindt terwijl de voornaamste functie van die tractor er op het moment van het ongeval niet in bestond om als vervoermiddel te dienen, maar om als machine de motorkracht op te wekken die nodig was om de pomp van een bestrijdingsmiddelensproeier aan te drijven.

ondertekeningen


*      Procestaal: Portugees.