Language of document :

Beroep ingesteld op 6 februari 2018 – Europese Commissie / Republiek Oostenrijk

(Zaak C-79/18)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: G. von Rintelen, P. Ondrůšek en M. Noll-Ehlers, gemachtigden)

Verwerende partij: Republiek Oostenrijk

Conclusies

voor recht verklaren dat verweerster is tekortgeschoten in de nakoming van de verplichtingen die op haar rusten krachtens richtlijn 2014/23/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van concessieovereenkomsten1 , doordat zij – behalve wat de artikelen 46 en 47 in de deelstaten (Bundesländer) Stiermarken en Karinthië betreft – niet de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen ter omzetting van die richtlijn heeft vastgesteld, althans die bepalingen niet heeft meegedeeld aan de Commissie;

verweerster overeenkomstig artikel 260, lid 3, VWEU de betaling van een dwangsom van 52 972 EUR per dag opleggen wegens niet-nakoming van de verplichting om de omzettingsmaatregelen mee te delen;

verweerster verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Krachtens artikel 51, lid 1, van richtlijn 2014/23/EU waren de lidstaten verplicht uiterlijk op 18 april 2016 de nodige nationale maatregelen vast te stellen om hun nationaal recht in overeenstemming te brengen met de uit deze richtlijn voortvloeiende verplichtingen. Aangezien de Republiek Oostenrijk niet alle nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen ter omzetting van die richtlijn heeft vastgesteld, althans deze bepalingen niet heeft meegedeeld aan de Commissie, heeft de Commissie besloten de zaak voor te leggen aan het Hof.

Met haar beroep verzoekt de Commissie de Republiek Oostenrijk een dwangsom van 52 972 EUR per dag op te leggen. Bij de berekening van het bedrag van de dwangsom is volgens de Commissie rekening gehouden met de ernst en de duur van de inbreuk, alsook met het afschrikkende effect van de dwangsom in overeenstemming met de draagkracht van die lidstaat.

____________

1 PB 2014, L 94, blz. 1.