Language of document :

Beroep ingesteld op 21 februari 2012 - Europese Commissie/Bondsrepubliek Duitsland

(Zaak C-95/12)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: E. Montaguti en G. Braun, gemachtigden)

Verwerende partij: Bondsrepubliek Duitsland

Conclusies

vaststellen dat de Bondsrepubliek Duitsland de krachtens artikel 260, lid 2, VWEU op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen, door niet alle maatregelen te treffen waartoe zij volgens het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 23 oktober 2007 in zaak C-112/05, Commissie/Duitsland, inzake de onverenigbaarheid van de Volkswagenwet met het Unierecht2 gehouden was;

de Bondsrepubliek Duitsland een dwangsom van 282.725,10 EUR per dag alsmede een forfaitaire som van 31.114,72 EUR per dag opleggen, te betalen op de rekening van eigen middelen van de Europese Unie;

de Bondsrepubliek Duitsland verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Het arrest van het Hof in zaak C-112/05, Commissie/Duitsland, werd op 23 oktober 2007 uitgesproken. In deze zaak voerde de Commissie in wezen aan dat drie bepalingen in de Volkswagenwet directe investeringen kunnen ontmoedigen - en derhalve een beperking van het vrije kapitaalverkeer in de zin van artikel 56 EG vormen - doordat zij, in de eerste plaats, in afwijking van het gemene recht, het stemrecht van iedere aandeelhouder tot 20 % van het maatschappelijk kapitaal van Volkswagen beperken, in de tweede plaats, de vereiste meerderheid verhogen tot meer dan 80 % van het vertegenwoordigde kapitaal voor besluiten van de algemene vergadering, waarvoor het gemene recht slechts een meerderheid van 75 % eist, en, in de derde plaats, in afwijking van het gemene recht de federale staat en de deelstaat Niedersachen het recht toekennen om elk twee vertegenwoordigers in de raad van commissarissen van Volkswagen onderneming aan te wijzen.

Uit bovengenoemde uitspraak van het Hof vloeit voort dat al deze drie bepalingen van de Volkswagenwet waartegen bezwaar werd gemaakt, elk afzonderlijk schending van het vrije kapitaalverkeer vormen.

De door de Bondsrepubliek Duitsland vastgestelde wet, waarmee zij naar eigen opvatting uitvoering heeft gegeven aan het arrest van het Hof, bepaalt echter nog steeds dat een meerderheid van meer dan 80 % van het maatschappelijk kapitaal vereist is voor besluiten van de algemene vergadering van Volkswagen AG, waarvoor volgens de wet op de naamloze vennootschappen een meerderheid van 75 % van het op de betrokken algemene vergadering vertegenwoordigde kapitaal vereist is. De Bondsrepubliek rechtvaardigt dit met een verwijzing naar het dictum van het arrest in zaak C-112/05, volgens hetwelk deze bepaling enkel in samenhang met ("juncto") de beide andere bepalingen een inbreuk vormt. Los gezien, vormt deze bepaling echter geen inbreuk op het vrije kapitaalverkeer.

Volgens de Commissie sluit de formulering van het dictum niet uit dat alle drie de betwiste bepalingen elk afzonderlijk genomen onwettig zijn. Bij de uitvoering van een arrest moet immers niet alleen rekening worden gehouden met het dictum ervan, maar ook met de motivering. In de gegeven context lijkt het derhalve bijzonder ver gezocht om het verzuim van de Bondsrepubliek om het arrest van het Hof volledig uit te voeren, uitsluitend te willen rechtvaardigen met het gebruik van het woord "juncto" in het dictum. Een dergelijke uitlegging gaat niet alleen voorbij aan de volledige motivering van het arrest, maar ook aan de rechtspraak van het Hof betreffende de zogeheten "Golden Shares".

De Commissie ziet zich derhalve genoopt deze zaak overeenkomstig artikel 260, lid 2, VWEU nogmaals aan het Hof van Justitie voor te leggen. De hoogte van de financiële sancties is vastgesteld op basis van de Mededeling van de Commissie van 1 september 2011 inzake de aanpassing van de gegevens die gebruikt worden voor de berekening van forfaitaire en dwangsommen.

____________

1 - Jurispr. blz. I-8995.

2 - PB 2011, C 12, blz. 1.