Language of document : ECLI:EU:C:2013:685

Zaak C‑277/12

Vitālijs Drozdovs

tegen

Baltikums AAS

(verzoek van de Augstākās tiesas Senāts om een prejudiciële beslissing)

„Verplichte verzekering tegen wettelijke aansprakelijkheid waartoe gebruik van motorrijtuigen aanleiding kan geven – Richtlijn 72/166/EEG – Artikel 3, lid 1 – Richtlijn 90/232/EEG – Artikel 1 – Verkeersongeval – Overlijden van ouders van minderjarige verzoeker – Recht op vergoeding van kind – Immateriële schade – Vergoeding – Dekking door verplichte verzekering”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 24 oktober 2013

1.        Harmonisatie van wetgevingen – Verzekering wettelijke aansprakelijkheid motorrijtuigen – Richtlijnen 72/166, 84/5 en 90/232 – Bepalen van wettelijke aansprakelijkheidsregeling voor ongevallen ten gevolge van deelneming aan verkeer van motorvoertuigen – Bevoegdheid van lidstaten – Grenzen

(Richtlijnen van de Raad 72/166, 84/5 en 90/232)

2.        Harmonisatie van wetgevingen – Verzekering wettelijke aansprakelijkheid motorrijtuigen – Richtlijnen 72/166 en 84/5 – Werkingssfeer – Begrip „lichamelijk letsel” – Draagwijdte – Immateriële schade geleden door familieleden van bij verkeersongeval overleden slachtoffers – Daaronder begrepen – Voorwaarde

(Richtlijnen van de Raad 72/166, art. 3, lid 1, en 84/5, art. 1, leden 1 en 2)

3.        Recht van de Europese Unie – Uitlegging – Meertalige teksten – Divergentie tussen verschillende taalversies – Inaanmerkingneming van algemene opzet en doel van betrokken regeling

4.        Harmonisatie van wetgevingen – Verzekering wettelijke aansprakelijkheid motorrijtuigen – Richtlijnen 72/166 en 84/5 – Verkeersongeval – Overlijden van ouders van minderjarige verzoeker – Recht op vergoeding van kind – Nationale wettelijke regeling die maximale vergoedingsbedragen vaststelt die lager liggen dan in Unierecht vastgestelde minimumbedragen – Ontoelaatbaarheid

(Richtlijnen van de Raad 72/166, art. 3, lid 1, en 84/5, art. 1, leden 1 en 2)

1.        Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 31‑33)

2.        Artikel 3, lid 1, van richtlijn 72/166 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid, en artikel 1, leden 1 en 2, van de Tweede richtlijn (84/5) inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven, moeten aldus worden uitgelegd dat de verplichte verzekering tegen wettelijke aansprakelijkheid waartoe gebruik van motorrijtuigen aanleiding kan geven, de vergoeding moet dekken van immateriële schade die is geleden door de familieleden van bij een verkeersongeval overleden slachtoffers, voor zover het nationale recht uit hoofde van de wettelijke aansprakelijkheid van de verzekerde in een dergelijke vergoeding voorziet.

Gelet op de verschillende taalversies van artikel 1, lid 1, van de Tweede richtlijn, en artikel 1, eerste alinea, van de Derde richtlijn (90/232) inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven, en op het beschermingsdoel van de drie bovengenoemde richtlijnen, omvat het begrip „lichamelijk letsel” namelijk alle soorten schade waarvan het op het geding toepasselijke nationale recht in de vergoeding voorziet uit hoofde van de wettelijke aansprakelijkheid van de verzekerde, die het gevolg is van een aantasting van de persoonlijke integriteit, wat zowel lichamelijk als psychisch lijden omvat.

Wat de vraag betreft welke personen voor vergoeding van die immateriële schade in aanmerking komen, geldt de bescherming die krachtens richtlijn 72/166 moet worden geboden, voor eenieder die overeenkomstig het nationale recht inzake wettelijke aansprakelijkheid recht heeft op vergoeding van door motorrijtuigen veroorzaakte schade.

Bijgevolg moeten de lidstaten ervoor zorgen dat de vergoeding die volgens hun nationale recht inzake wettelijke aansprakelijkheid verschuldigd is voor de immateriële schade die de naaste familieleden van slachtoffers van verkeersongevallen hebben geleden, door de verplichte verzekering wordt gedekt ten belope van de in artikel 1, lid 2, van de Tweede richtlijn vastgestelde minimumbedragen.

(cf. punten 38, 42, 46, 48, dictum 1)

3.        Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 39)

4.        Artikel 3, lid 1, van richtlijn 72/166 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid, en artikel 1, leden 1 en 2, van de Tweede richtlijn (84/5) inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven, moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen nationale bepalingen volgens welke de verplichte verzekering tegen wettelijke aansprakelijkheid waartoe gebruik van motorrijtuigen aanleiding kan geven, de vergoeding die volgens hun nationale recht inzake wettelijke aansprakelijkheid verschuldigd is voor de immateriële schade wegens het overlijden van naaste familieleden bij een verkeersongeval, slechts dekt ten belope van een maximumbedrag dat lager is dan de in artikel 1, lid 2, van de Tweede richtlijn (84/5) vastgestelde bedragen.

In dat verband dienen de lidstaten bij de uitoefening van hun bevoegdheden op dit gebied het Unierecht in acht te nemen en mogen de nationale bepalingen die de vergoeding regelen van schade die is veroorzaakt door ongevallen ten gevolge van de deelneming van motorrijtuigen aan het verkeer, bovengenoemde richtlijnen hun nuttige werking niet ontnemen.

Indien de nationale wetgevers voor iedere specifieke categorie schade in voorkomend geval in het nationale recht maximale vergoedingsbedragen zouden mogen vaststellen die lager liggen dan de in artikel 1, lid 2, van de Tweede richtlijn vastgestelde minimumbedragen, zouden die minimale vergoedingsbedragen en bijgevolg dat artikel van hun nuttige werking worden beroofd.

(cf. punten 53, 54, 58, dictum 2)