Language of document :

Beroep ingesteld op 16 februari 2007 - Dow Chemical e.a. / Commissie

(Zaak T-42/07)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: The Dow Chemical Company (Midland, Verenigde Staten van Amerika), Dow Deutschland Inc. (Schwalbach, Duitsland), Dow Deutschland Anlagengesellschaft mbH (Schwalbach, Duitsland), Dow Europe GmbH (Horgen, Zwitserland) (vertegenwoordigers: D. Schroeder, P. Matthey en T. Graf, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

The Dow Chemical Company concludeert dat het het Gerecht behage de beschikking nietig te verklaren voor zover zij haar betreft;

Dow Deutschland Inc. concludeert dat het het Gerecht behage artikel 1 van de beschikking nietig te verklaren voor zover daarin wordt vastgesteld dat Dow Deutschland Inc. vanaf 1 juli 1996 inbreuk heeft gemaakt op de artikelen 81 EG en 53 EER;

alle verzoeksters (en The Dow Chemical Company subsidiair) concluderen dat het het Gerecht behage hun geldboetes substantieel te verlagen;

alle verzoeksters concluderen dat het het Gerecht behage

de Commissie te bevelen de proceskosten en andere kosten en uitgaven van verzoeksters met betrekking tot deze zaak te betalen, alsmede de kosten die verzoeksters hebben gemaakt om een bankgarantie voor te leggen voor de geldboetes, hangende de beslissing van het Gerecht; en

elke andere maatregel te nemen die het Gerecht passend acht.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoeksters vorderen de gedeeltelijke nietigverklaring van beschikking C(2006) 5700 def. van de Commissie van 29 november 2006 in zaak COMP/F/38.638 - Butadieenrubber en emulsie-styreenbutadieenrubber, waarbij de Commissie heeft vastgesteld dat verzoeksters, samen met andere ondernemingen, artikel 81 EG en artikel 53 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte hebben geschonden door afspraken te maken over richtprijzen voor de producten, door klanten te verdelen door middel van non-agressieovereenkomsten en door gevoelige commerciële informatie in verband met prijzen, concurrenten en klanten in de sectoren butadieenrubber en emulsie-styreenbutadieenrubber uit te wisselen.

Tot staving van hun vordering voeren verzoeksters primair drie middelen aan:

Met het eerste middel, dat uit drie onderdelen bestaat, voert The Dow Chemical Company (hierna: "TDCC") aan dat de Commissie blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting a) door op grond van de veronderstelling dat een 100 %-dochtervennootschap in wezen de instructies van de moedervennootschap volgt, vast te stellen dat TDCC inbreuk had gepleegd, zonder na te gaan of de moedervennootschap inderdaad een dergelijke bevoegdheid had uitgeoefend; b) door haar een geldboete op te leggen op grond dat zij haar verantwoordelijk acht voor de inbreuken die zijn begaan door haar dochtervennootschappen; en c) door geen gebruik te maken van haar discretionaire bevoegdheid om te besluiten om haar beschikking al dan niet tot TDCC te richten.

Met het tweede middel betogen Dow Deutschland Inc. en TDCC dat de Commissie blijk heeft gegeven van een onjuiste opvatting van de feiten en van het recht bij de vaststelling van de duur van de deelname van Dow Deutschland Inc. aan de inbreuk door als aanvangsdatum van de inbreuk 1 juli 1996 te kiezen.

Met het derde middel betogen verzoeksters dat de Commissie feitelijke en juridische onjuistheden heeft begaan bij de berekening van het basisbedrag van de hun opgelegde geldboetes. In het bijzonder zouden onjuistheden zijn begaan met betrekking tot de beoordeling van de ernst van de inbreuk, de verschillende behandeling die de Commissie toepaste op de basisbedragen, de vermenigvuldigingsfactor die de Commissie toepaste zodat de geldboetes voldoende afschrikkende werking zouden hebben en ten slotte met betrekking tot de verhoging van het basisbedrag van de geldboetes, gelet op de duur van de inbreuk.

____________