Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sofiyski gradski sad (Bulgarije) op 3 april 2018 – Komisia za protivodeystvie na koruptsiata i otnemane na nezakonno pridobito imushtestvo / BP, AB, PB, Agro In 2001 EOOD, Acount Service 2009 EOOD, Invest Management OOD, Estate OOD, Trast B OOD, Bromak OOD, Bromak Finance EAD, Viva Telekom Bulgaria EOOD, Balgarska Telekomunikatsionna Kompania AD, Hedge Investment Bulgaria AD, Kemira OOD, Dunarit AD, Technologichen Zentar-Institut Po Mikroelektronika AD, Evrobild 2003 EOOD, Technotel Invest AD, Ken Trade EAD, Konsult Av EOOD, Louvrier Investments Company 33 S.A, EFV International Financial Ventures Ltd, LIC Telecommunications S.A.R.L., V Telecom Investment S.C.A, V2 Investment S.A.R.L., Interv Investment S.A.R.L., Empreno Ventures Ltd.

(Zaak C-234/18)

Procestaal: Bulgaars

Verwijzende rechter

Sofiyski gradski sad

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Komisia za protivodeystvie na koruptsiata i otnemane na nezakonno pridobito imushtestvo

Verwerende partijen: BP, AB, PB, Agro In 2001 EOOD, Acount Service 2009 EOOD, Invest Management OOD, Estate OOD, Trast B OOD, Bromak OOD, Bromak Finance EAD, Viva Telekom Bulgaria EOOD, Balgarska Telekomunikatsionna Kompania AD, Hedge Investment Bulgaria AD, Kemira OOD, Dunarit AD, Technologichen Zentar-Institut Po Mikroelektronika AD, Evrobild 2003 EOOD, Technotel Invest AD, Ken Trade EAD, Konsult Av EOOD, Louvrier Investments Company 33 S.A, EFV International Financial Ventures Ltd, LIC Telecommunications S.A.R.L., V Telecom Investment S.C.A, V2 Investment S.A.R.L., Interv Investment S.A.R.L., Empreno Ventures Ltd.

Prejudiciële vragen

Dient artikel 1, lid 1, van richtlijn 2014/42/ЕU1 van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende de bevriezing en confiscatie van hulpmiddelen en opbrengsten van misdrijven in de Europese Unie, dat voorziet in de vaststelling van „minimumvoorschriften [...] betreffende de bevriezing van voorwerpen met het oog op een eventuele confiscatie”, aldus te worden uitgelegd dat het de lidstaten toestaat om bepalingen vast te stellen met betrekking tot een civielrechtelijke confiscatie die niet op een veroordeling is gebaseerd?

Volgt uit artikel 1, lid 1, gelezen in samenhang met artikel 4, lid 1, van richtlijn 2014/42/ЕU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende de bevriezing en confiscatie van hulpmiddelen en opbrengsten van misdrijven in de Europese Unie, dat de loutere inleiding van een strafprocedure tegen de persoon wiens vermogen het voorwerp van de confiscatie is, volstaat voor het inleiden en uitvoeren van een civielrechtelijke confiscatieprocedure?

Mogen de gronden van artikel 4, lid 2, van richtlijn 2014/42/ЕU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende de bevriezing en confiscatie van hulpmiddelen en opbrengsten van misdrijven in de Europese Unie ruim worden uitgelegd, in die zin dat een civielrechtelijke confiscatie die niet op een veroordeling is gebaseerd, toegestaan is?

Dient artikel 5, lid 1, van richtlijn 2014/42/ЕU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende de bevriezing en confiscatie van hulpmiddelen en opbrengsten van misdrijven in de Europese Unie aldus te worden uitgelegd dat alleen op grond van een discrepantie tussen de waarde van de voorwerpen en het legale inkomen van de persoon een eigendomsrecht kan worden ontnomen als rechtstreeks of indirect uit een strafbaar feit verkregen, wanneer geen definitief strafvonnis gewezen is waarbij is vastgesteld dat de persoon het strafbare feit heeft gepleegd?

Dient artikel 6, lid 1, van richtlijn 2014/42/ЕU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende de bevriezing en confiscatie van hulpmiddelen en opbrengsten van misdrijven in de Europese Unie aldus te worden uitgelegd dat het voorziet in confiscatie bij een derde als aanvullende of alternatieve maatregel voor directe confiscatie of als aanvullende maatregel op ruimere confiscatie?

Dient artikel 8, lid 1, van richtlijn 2014/42/ЕU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende de bevriezing en confiscatie van hulpmiddelen en opbrengsten van misdrijven in de Europese Unie aldus te worden begrepen dat het de toepassing van het vermoeden van onschuld waarborgt en een confiscatie verbiedt die niet op een veroordeling is gebaseerd?

____________

1 PB 2014, L 127, blz. 39.