Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landesgericht Eisenstadt (Oostenrijk) op 11 maart 2020 – IR / Volkswagen AG

(Zaak C-134/20)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Landesgericht Eisenstadt

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: IR

Verwerende partij: Volkswagen AG

Prejudiciële vragen

a)    Dient artikel 5, lid 1, van verordening (EG) nr. 715/20071 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2007 betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en Euro 6) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie aldus te worden uitgelegd dat een uitrusting van een voertuig, in de zin van artikel 1, lid 1, van verordening nr. 715/2007, niet is toegestaan wanneer de uitlaatgasrecirculatieklep, en dus een onderdeel dat van invloed kan zijn op de emissies, zo is ontworpen dat de recirculatieverhouding van het uitlaatgas, dat wil zeggen het aandeel van het uitlaatgas dat wordt teruggevoerd, derwijze wordt geregeld dat de klep slechts tussen 15 en 33 graden Celsius en alleen onder 1 000 meter hoogte een emissiearme werking waarborgt en de verhouding buiten dit temperatuurvenster binnen een bereik van 10 graden Celsius en boven 1 000 meter hoogte binnen een interval van 250 meter lineair tot 0 wordt herleid, met als resultaat dat de NOx-uitstoot de grenswaarden van verordening nr. 715/2007 overschrijdt?

b)    Is het voor de beoordeling van vraag a) van belang of de in vraag a) bedoelde uitrusting van het voertuig noodzakelijk is om de motor tegen schade te beschermen?

c)    Is het voor de beoordeling van vraag b) verder van belang of het onderdeel van de motor dat tegen schade moet worden beschermd, de uitlaatgasrecirculatieklep is?

d)    Is het voor de beoordeling van vraag a) van belang of de in vraag a) bedoelde uitrusting van het voertuig reeds bij de bouw van het voertuig werd geïnstalleerd dan wel of de in vraag a) beschreven regeling van de uitlaatgasrecirculatieklep in het voertuig moet worden geïnstalleerd in de vorm van een herstelling in de zin van artikel 3, lid 2, van richtlijn 1999/44/EG2 van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 1999 betreffende bepaalde aspecten van de verkoop van en de garanties voor consumptiegoederen?

____________

1 PB 2007, L 171, blz. 1.

2 PB 1999, L 171, blz. 12.