ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer)
17 oktober 2019 (*)
„Prejudiciële verwijzing – Kwekersrecht – Verordening (EG) nr. 2100/94 – Afwijking in de zin van artikel 14 – Verordening (EG) nr. 1768/95 – Artikel 11, leden 1 en 2 – Verzoeken om informatie – Door officiële instanties verstrekte informatie – Verzoek om informatie over het daadwerkelijke gebruik van materiaal van bepaalde soorten of rassen – Inhoud van het verzoek”
In zaak C‑239/18,
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Thüringer Oberlandesgericht (hoogste rechterlijke instantie van de deelstaat Thüringen, Duitsland) bij beslissing van 28 maart 2018, ingekomen bij het Hof op 3 april 2018, in de procedure
Saatgut-Treuhandverwaltungs GmbH
tegen
Freistaat Thüringen,
wijst
HET HOF (Vijfde kamer),
samengesteld als volgt: E. Regan, kamerpresident, I. Jarukaitis, E. Juhász, M. Ilešič (rapporteur) en C. Lycourgos, rechters,
advocaat-generaal: M. Bobek,
griffier: D. Dittert, hoofd van een administratieve eenheid,
gezien de stukken en na de terechtzitting op 31 januari 2019,
gelet op de opmerkingen van:
– Saatgut-Treuhandverwaltungs GmbH, vertegenwoordigd door K. von Gierke en F. Moos, Rechtsanwälte,
– de Freistaat Thüringen, vertegenwoordigd door J. Liebergeld, S. Ernst, R. Ruppel, S. Bloß en J. Löhr, Rechtsanwälte,
– de Spaanse regering, vertegenwoordigd door L. Aguilera Ruiz als gemachtigde,
– de Europese Commissie, vertegenwoordigd door B. Eggers en G. Koleva als gemachtigden,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 23 mei 2019,
het navolgende
Arrest
1 Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 11, leden 1 en 2, van verordening (EG) nr. 1768/95 van de Commissie van 24 juli 1995 houdende vaststelling, overeenkomstig artikel 14, lid 3, van verordening (EG) nr. 2100/94 van de Raad inzake het communautaire kwekersrecht, van uitvoeringsbepalingen betreffende de afwijking ten gunste van landbouwers (PB 1995, L 173, blz. 14).
2 Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Saatgut-Treuhandverwaltungs GmbH (hierna: „STV”) en de Freistaat Thüringen (deelstaat Thüringen, Duitsland) over de weigering van laatstgenoemde om STV informatie te verstrekken uit een databank bestaande uit gegevens die landbouwers hebben verstrekt in het kader van aanvragen voor subsidies uit hoofde van Europese landbouwfondsen.
Toepasselijke bepalingen
Basisverordening
3 De zeventiende en de achttiende overweging van verordening (EG) nr. 2100/94 van de Raad van 27 juli 1994 inzake het communautaire kwekersrecht (PB 1994, L 227, blz. 1; hierna: „basisverordening”) luiden:
„Overwegende dat voor de uitoefening van het communautaire kwekersrecht beperkingen dienen te gelden die in bepalingen van algemeen belang zijn vastgelegd;
Overwegende dat de vrijwaring van de landbouwproductie daaronder begrepen dient te zijn; dat het daartoe nodig is dat het de landbouwers [is] toegestaan om de oogstproducten onder bepaalde voorwaarden te mogen gebruiken voor de voortplanting”.
4 Artikel 5 van deze verordening, met als opschrift „Voorwerp van de communautaire bescherming voor kweekproducten”, bepaalt in de leden 1 en 2:
„1. Rassen van alle botanische geslachten en soorten, met inbegrip van onder meer hybriden tussen geslachten of soorten, kunnen vallen onder de communautaire bescherming voor kweekproducten.
2. In deze verordening wordt onder ‚ras’ verstaan een plantengroep binnen een botanische taxon van de laagst bekende rang [...]”.
5 Artikel 13 van voornoemde verordening, „Bevoegdheden van de houder van een recht op communautaire bescherming voor kweekproducten en verboden handelingen”, bepaalt in de leden 1 en 2:
„1. Een communautair kwekersrecht heeft als rechtsgevolg dat de houder of houders ervan, hierna: ‚de houder’ genoemd, bevoegd is, respectievelijk zijn, om de in lid 2 genoemde handelingen te verrichten.
2. Onverminderd het bepaalde in de artikelen 15 en 16, is de toestemming van de houder vereist voor de volgende handelingen met betrekking tot componenten, of oogstmateriaal van het beschermde ras [...]:
a) voortbrengen of vermenigvuldigen (vermeerdering),
b) het conditioneren ten behoeve van de vermeerdering,
c) te koop aanbieden,
d) verkopen of op andere wijze in de handel brengen,
e) uitvoeren uit de [Europese Unie],
f) invoeren in de [Unie],
g) opslaan voor een van de hierboven onder a) tot en met f) genoemde doeleinden.
De houder kan aan zijn toestemming voorwaarden en beperkingen verbinden.”
6 Artikel 14 van dezelfde verordening, „Afwijking van het communautaire kwekersrecht”, luidt als volgt:
„1. Onverminderd artikel 13, lid 2, worden landbouwers met het oog op de bescherming van de landbouwproductie gemachtigd om voor vermeerderingsdoeleinden in het veld, op hun eigen bedrijf het product te gebruiken van de oogst die zij hebben verkregen door aanplanting op hun eigen bedrijf van teeltmateriaal van een ras, hybriden of kunstmatig verkregen rassen uitgezonderd, dat onder een communautair kwekersrecht valt.
2. Lid 1 is alleen van toepassing op landbouwgewassen van:
[...]
b) Granen:
Avena sativa – Haver
Hordeum vulgare L. – Gerst
Oryza sativa L. – Rijst
Phalaris canariensis L. – Kanariegras
Secale cereale L. – Rogge
X Triticosecale Wittm. – Triticale
Triticum aestivum L. emend. Fiori et Paol. – Tarwe
Triticum durum Desf. – Durumtarwe
Triticum spelta L. – Spelt
c) Aardappelen:
Solanum tuberosum – Aardappelen:
[...]
3. Om uitvoering te geven aan de in lid 1 bedoelde afwijking en om de rechtmatige belangen van de kweker en van de landbouwer te beschermen, worden voor de inwerkingtreding van deze verordening in krachtens artikel 114 op te stellen uitvoeringsbepalingen voorwaarden vastgelegd aan de hand van de volgende criteria:
– voor zover noodzakelijk voor de behoeften van het bedrijf van de landbouwer, mag voor dit bedrijf geen kwantitatieve beperking gelden;
– het oogstproduct mag door de landbouwer zelf of via voor hem verrichte diensten worden verwerkt voor aanplanting, [...]
– kleine landbouwers hoeven geen vergoeding aan de houder te betalen; als kleine landbouwers worden beschouwd:
– voor de gewassen van lid 2 van dit artikel waarop verordening (EEG) 1765/92 van de Raad van 30 juni 1992 tot instelling van een steunregeling voor producenten van bepaalde akkerbouwgewassen [PB 1992, L 181, blz. 12] van toepassing is, landbouwers die niet verbouwen op een oppervlakte die groter is dan de oppervlakte die nodig zou zijn om 92 ton graan te produceren; voor de berekening van de oppervlakte is artikel 8, lid 2, van genoemde verordening van toepassing;
– voor de overige in lid 2 van dit artikel genoemde gewassen, landbouwers die voldoen aan vergelijkbare geschikte criteria;
– andere landbouwers moeten aan de houder een billijke vergoeding betalen die aanmerkelijk lager is dan het bedrag dat in rekening wordt gebracht voor het in licentie produceren van teeltmateriaal van hetzelfde ras in hetzelfde gebied; deze billijke vergoeding kan in de loop van de tijd in hoogte variëren, waarbij rekening wordt gehouden met de mate waarin voor het betrokken ras gebruik wordt gemaakt van de afwijking bedoeld in lid 1;
– het toezicht op de naleving van het in of krachtens dit artikel bepaalde valt onder de uitsluitende bevoegdheid van de houders; bij het organiseren van dit toezicht kunnen zij niet voorzien in bijstand door officiële instanties;
– relevante informatie wordt aan de houders, op hun verzoek, verstrekt door landbouwers en loonwerkers; relevante informatie kan tevens worden verstrekt door officiële instanties die bij het toezicht op de landbouwproductie betrokken zijn, indien die informatie bij de normale uitoefening van hun taak, zonder extra werk of kosten, is verkregen. Met betrekking tot persoonsgegevens doen deze bepalingen geen afbreuk aan [Unierechtelijke] of nationale rechtsregels inzake de bescherming van personen ten aanzien van de verwerking en het vrije verkeer van persoonsgegevens.”
Verordening nr. 1768/95
7 De eerste tot en met vijfde overweging van verordening nr. 1768/95 luiden:
„Overwegende dat artikel 14 van de basisverordening in een afwijking van het communautaire kwekersrecht met het oog op de bescherming van de landbouwproductie [...] voorziet;
Overwegende dat, om uitvoering aan deze afwijking te geven en om de rechtmatige belangen van de kweker en van de landbouwer te beschermen, in uitvoeringsbepalingen voorwaarden moeten worden vastgesteld aan de hand van de in artikel 14, lid 3, van de basisverordening neergelegde criteria;
Overwegende dat in deze verordening deze voorwaarden worden vastgesteld door met name de verplichtingen van de landbouwers, loonwerkers en houders, die uit voornoemde criteria voortvloeien, te omschrijven;
Overwegende dat deze verplichtingen voornamelijk betrekking hebben op de betaling door de landbouwers die van de afwijking gebruikmaken, van een billijke vergoeding aan de houder, op het verstrekken van informatie, op het feit dat ervoor moet worden gezorgd dat het oogstproduct na verwerking identiek is met dat vóór verwerking, en op het toezicht op de naleving van de bepalingen inzake de afwijking;
Overwegende dat tevens de definitie van ‚kleine landbouwers’, die, wanneer zij van de afwijking gebruikmaken, daarvoor geen vergoeding aan de houder behoeven te betalen, wordt vervolledigd, met name wat betreft landbouwers die bepaalde voedergewassen of aardappelen verbouwen”.
8 Artikel 7 van verordening nr. 1768/95 heeft specifiek betrekking op „kleine landbouwers”. Lid 5 van dat artikel bepaalt:
„Een landbouwer die zich erop beroept een ‚kleine landbouwer’ te zijn, moet in geval van betwisting het bewijs leveren dat aan de voor deze categorie van landbouwers geldende voorwaarden is voldaan. [...]”
9 De artikelen 8 en 9 van verordening nr. 1768/95 hebben betrekking op de door landbouwers en loonwerkers te verstrekken informatie. Lid 4 van deze bepalingen verplicht de houder om in zijn verzoek zijn naam en adres, het ras of de rassen waarover hij informatie verlangt, en de referentie of referenties van het communautaire kwekersrecht of de communautaire kwekersrechten in kwestie te vermelden.
10 Artikel 11 van verordening nr. 1768/95, „Door officiële instanties te verstrekken informatie”, bepaalt:
„1. Wanneer een houder een officiële instantie om informatie over het daadwerkelijke gebruik van [bepaalde soorten] of bepaalde rassen voor aanplanting of over de resultaten van dit gebruik verzoekt, moet hij zulks schriftelijk doen. De houder moet in zijn verzoek zijn naam en adres vermelden en aangeven over welke rassen hij informatie verlangt, alsook welke soort informatie hij verlangt. Hij moet eveneens bewijzen dat hij de houder is.
2. Onverminderd het bepaalde in artikel 12, kan de officiële instantie slechts weigeren de gevraagde informatie te verstrekken, indien:
– zij niet bij het toezicht op de landbouwproductie betrokken is; of
– het haar uit hoofde van de bepalingen van het [Unierecht] of de bepalingen van de lidstaten betreffende de algemene discretionaire bevoegdheid ter zake van handelingen van officiële instanties niet is toegestaan deze informatie aan houders te verstrekken; of
– het overeenkomstig de bepalingen van het [Unierecht] of de wetgeving van een lidstaat, op grond waarvan de informatie is verzameld, tot haar discretionaire bevoegdheid behoort te weigeren deze informatie te verstrekken; of
– de gevraagde informatie niet of niet langer beschikbaar is; of
– deze informatie niet bij de normale uitoefening van de taak van de officiële instantie kan worden verkregen; of
– het verkrijgen van deze informatie extra werk of kosten zou vergen; of
– deze informatie specifiek betrekking heeft op materiaal dat niet tot rassen van de houder behoort.
De betreffende officiële instanties delen de Commissie de wijze mede waarop zij het in het derde streepje bedoelde voorbehoud uitoefenen.
3. De officiële instantie mag bij het verstrekken van de informatie houders niet ongelijk behandelen. De officiële instantie kan de gevraagde informatie verstrekken door de houder kopieën ter beschikking te stellen van documenten die ook andere informatie bevatten dan die welke op materiaal van rassen van de houder betrekking heeft, mits er zorg voor wordt gedragen dat het op generlei wijze mogelijk is de identiteit te achterhalen van personen die op grond van de in artikel 12 bedoelde bepalingen bescherming genieten.
4. Indien de officiële instantie besluit te weigeren de gevraagde informatie te verstrekken, stelt zij de houder schriftelijk hiervan in kennis en deelt zij hem de redenen van haar besluit mee.”
11 Artikel 12 van verordening nr. 1768/95 heeft betrekking op de bescherming van personen ten aanzien van de verwerking en het vrije verkeer van persoonsgegevens.
Hoofdgeding en prejudiciële vragen
12 STV vertegenwoordigt zaadveredelingsondernemingen die houder zijn van communautaire kwekersrechten en is door deze ondernemingen met name belast met de controle op de aanplanting, door de landbouwers, van uit dien hoofde beschermde rassen en het bij deze landbouwers doen gelden van het recht op vergoeding waarop voornoemde ondernemingen aanspraak kunnen maken.
13 Freistaat Thüringen is verantwoordelijk voor het toezicht op fondsen van de Unie in het kader van het beheer van en het toezicht op het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de landbouw (EOGFL) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo). Volgens de verwijzingsbeslissing houdt Freistaat Thüringen uit dien hoofde een databank bij, „InVeKoS” (Integriertes Verwaltungs- und Kontrollsystem, geïntegreerd beheer- en controlesysteem) genaamd, waarin de gegevens worden opgeslagen die worden verstrekt door landbouwers die dergelijke subsidies aanvragen. Volgens STV behoren tot deze gegevens de soorten die door deze landbouwers worden geteeld en de oppervlakten waarop deze teelt plaatsvindt.
14 Bij brief van 5 april 2016 heeft STV de Freistaat Thüringen op grond van artikel 11 van verordening nr. 1768/95 verzocht om haar in de InVeKoS-databank opgeslagen informatie te verstrekken. Dit verzoek werd afgewezen.
15 Bij verzoekschrift van 23 december 2016 heeft STV bij het Landgericht Erfurt (rechter in eerste aanleg Erfurt, Duitsland) beroep ingesteld en gevorderd dat de Freistaat Thüringen op grond van artikel 11, lid 1, van verordening nr. 1768/95 wordt gelast haar de volgende in de InVeKoS-databank opgeslagen gegevens te verstrekken:
– de namen en adresgegevens van de landbouwbedrijven;
– de oppervlakte in hectare die deze bedrijven verbouwen, en
– de oppervlakte in hectare die met graan en aardappels zijn aangeplant.
16 Deze vordering is op 17 augustus 2017 door die rechterlijke instantie afgewezen op grond van artikel 11, lid 2, tweede en derde streepje, juncto artikel 12 van verordening nr. 1768/95.
17 STV heeft tegen die beslissing hoger beroep ingesteld bij de verwijzende rechter.
18 STV voert in dit verband aan dat de informatie in de InVeKoS-databank uitsluitsel kan geven over de door de landbouwers daadwerkelijk beplante oppervlakte en dus over de kwalificatie van dergelijke landbouwers als „kleine landbouwers” in de zin van artikel 14, lid 3, van de basisverordening. Als zij deze informatie zou verkrijgen, hoeft zij bij deze landbouwers geen informatie op te vragen. STV voegt hieraan toe dat zij bereid is de kosten te vergoeden die de Freistaat Thüringen eventueel maakt om te voldoen aan haar verzoek.
19 De Freistaat Thüringen brengt hiertegen in dat de InVeKoS-databank geen specifieke informatie bevat over rassen, uitgezonderd hennep en hop. Bovendien beschikt de Freistaat Thüringen niet over eigen programmeercapaciteiten om de specifieke zoekopdracht uit te voeren die nodig is voor de verwerking van de gewenste gegevens, en worden de kosten van het gebruik van een externe dienstverlener geschat op 6 000 EUR.
20 Tegen deze achtergrond heeft het Oberlandesgericht Thüringen (hoogste rechterlijke instantie van de deelstaat Thüringen, Duitsland) de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:
„1) Bestaat er krachtens artikel 11, lid 1, van verordening nr. 1768/95 jegens officiële instanties een recht op informatie indien alleen informatie wordt verlangd over plantensoorten en niet over een beschermd ras?
2) Indien uit het antwoord op de eerste prejudiciële vraag blijkt dat een dergelijk recht op informatie kan worden ingeroepen:
a) Is een instantie die is belast met het toezicht op de subsidiëring van landbouwers met Uniegelden en in dit verband gegevens opslaat van subsidie aanvragende landbouwers die ook betrekking hebben op hun (planten)soorten, een bij het toezicht op de landbouwproductie betrokken officiële instantie in de zin van artikel 11, lid 2, eerste streepje, van verordening nr. 1768/95?
b) Is een officiële instantie bevoegd het verstrekken van de verlangde informatie te weigeren, indien het voor de informatieverstrekking noodzakelijk is dat de gegevens waarover zij beschikt door een derde worden verwerkt en gespecificeerd en hierdoor kosten ontstaan van rond de 6 000 EUR? Is het hierbij van belang of de verzoeker bereid is om deze kosten voor zijn rekening te nemen?”
Beantwoording van de prejudiciële vragen
Eerste vraag
21 Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in essentie te vernemen of artikel 11, lid 1, van verordening nr. 1768/95 aldus moet worden uitgelegd dat houders van een communautair kwekersrecht een officiële instantie om informatie omtrent het gebruik van materiaal van soorten kunnen verzoeken zonder daarbij te preciseren voor welk specifiek beschermd ras om deze informatie wordt verzocht.
22 Om te beginnen dient eraan te worden herinnerd dat volgens artikel 13, lid 2, van de basisverordening toestemming van de houder vereist is met betrekking tot componenten of oogstmateriaal van het beschermde ras, met name voor het voortbrengen of het vermenigvuldigen (vermeerdering), het conditioneren ten behoeve van de vermeerdering, het te koop aanbieden, het verkopen of op andere wijze in de handel brengen en het opslaan voor een van deze doeleinden.
23 Zoals het Hof reeds in herinnering heeft gebracht, vormen de bepalingen van artikel 14 van de basisverordening, die blijkens de zeventiende en de achttiende overweging ervan in het algemeen belang van vrijwaring van de landbouwproductie zijn vastgesteld, een uitzondering op deze regel (arresten van 10 april 2003, Schulin, C‑305/00, EU:C:2003:218, punt 47, en 14 oktober 2004, Brangewitz, C‑336/02, EU:C:2004:622, punt 37).
24 Dienaangaande bepaalt artikel 14 van die verordening dat landbouwers zonder toestemming van de houder op hun eigen bedrijf het product van hun oogst mogen gebruiken voor vermeerderingsdoeleinden in het veld, mits zij voldoen aan bepaalde voorwaarden die in uitvoeringsbepalingen zijn vastgelegd aan de hand van in datzelfde artikel opgesomde criteria.
25 Aldus stelt verordening nr. 1768/95, volgens de eerste tot en met vijfde overweging ervan, de voorwaarden vast om uitvoering te geven aan de afwijking van het communautaire kwekersrecht waarin artikel 14 van de basisverordening voorziet, ter bescherming van de landbouwproductie en de rechtmatige belangen van de kweker en de landbouwer, aan de hand van de in lid 3 van dat artikel neergelegde criteria.
26 Voornoemd artikel 14, lid 3, stelt onder meer als criteria vast dat, met uitzondering van kleine landbouwers, „andere landbouwers [...] aan de houder een billijke vergoeding [moeten] betalen” (vierde streepje) en dat „relevante informatie kan [...] worden verstrekt door officiële instanties [...]” (zesde streepje).
27 In dit verband bepaalt artikel 11, lid 1, eerste volzin, van verordening nr. 1768/95 dat houders de mogelijkheid hebben om dergelijke officiële instanties te verzoeken „om informatie over het daadwerkelijke gebruik van [bepaalde soorten] of bepaalde rassen voor aanplanting of over de resultaten van dit gebruik”.
28 STV leidt in casu hieruit af dat houders het recht hebben om te verzoeken om overlegging van informatie waarover de officiële instanties beschikken inzake de teeltpraktijken van de landbouwers, met name de landbouwoppervlakten die worden gebruikt voor de teelt van bepaalde soorten, welke informatie van belang is voor de uitoefening van de rechten die voortvloeien uit de aanplanting van beschermde rassen. STV voert in het bijzonder aan dat voornoemde informatie haar in staat zou stellen om te bepalen welke landbouwers onder de definitie van „kleine landbouwers” vallen in de zin van artikel 14, lid 3, derde streepje, van de basisverordening juncto artikel 7 van verordening nr. 1768/95.
29 De Freistaat Thüringen meent dat artikel 11, lid 1, van verordening nr. 1768/95 slechts recht geeft op informatie ten aanzien van specifiek aangewezen beschermde rassen.
30 Volgens vaste rechtspraak moet bij de uitlegging van een Unierechtelijke bepaling niet alleen rekening worden gehouden met de bewoordingen ervan, maar ook met de context waarin zij voorkomt, met inachtneming van de opzet en de doelstellingen die de regeling waarvan zij deel uitmaakt, nastreeft (arrest van 19 oktober 2017, Vion Livestock, C‑383/16, EU:C:2017:783, punt 35 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
31 In de eerste plaats moet met betrekking tot de bewoordingen van artikel 11, lid 1, van verordening nr. 1768/95 worden opgemerkt dat, zoals in herinnering is gebracht in punt 27 van het onderhavige arrest, artikel 11, lid 1, eerste volzin, inderdaad spreekt van de mogelijkheid voor een houder om van officiële instanties informatie te verkrijgen, met name over het daadwerkelijke gebruik van „[bepaalde soorten] of bepaalde rassen”.
32 Deze vermelding is echter niet doorslaggevend, aangezien artikel 11, lid 1, tweede volzin, van die verordening bepaalt dat de houder in zijn verzoek om informatie moet „aangeven over welke rassen hij informatie verlangt”.
33 Bovendien moet de houder die een dergelijk verzoek om informatie indient, overeenkomstig artikel 11, lid 1, derde volzin, van voornoemde verordening eveneens bewijzen dat hij de houder is. Zoals de advocaat-generaal in punt 48 van zijn conclusie heeft opgemerkt, volgt uit de bewoordingen van artikel 5, lid 1, van de basisverordening dat alleen „rassen van alle botanische geslachten en soorten” kunnen vallen onder de communautaire bescherming voor kweekproducten, zodat het overeenkomstig voornoemd artikel 11, lid 1, vereiste bewijs van de hoedanigheid van houder alleen betrekking kan hebben op rassen en niet op soorten in het algemeen.
34 Aldus volgt uit de bewoordingen van artikel 11, lid 1, van verordening nr. 1768/95 dat een op grond van die bepaling geformuleerd verzoek om informatie noodzakelijkerwijs moet preciseren voor wel specifiek ras informatie wordt gevraagd.
35 In de tweede plaats vindt een dergelijke letterlijke uitlegging van artikel 11, lid 1, van verordening nr. 1768/95 steun in de door deze verordening nagestreefde doelstelling.
36 Deze verordening heeft immers volgens de tweede overweging ervan tot doel om, aan de hand van de in artikel 14, lid 3, van de basisverordening neergelegde criteria, de voorwaarden vast te stellen om, enerzijds, uitvoering te geven aan de afwijking van het communautaire kwekersrecht met het oog op de bescherming van de landbouwproductie en, anderzijds, de rechtmatige belangen van de kweker en van de landbouwer te beschermen.
37 In dit verband wordt in de vierde overweging van verordening nr. 1768/95 verklaard dat de in die verordening vastgestelde verplichtingen voornamelijk betrekking hebben op de betaling van een billijke vergoeding aan de houder door de landbouwers die van de afwijking gebruikmaken, op het verstrekken van informatie, op het feit dat ervoor moet worden gezorgd dat het oogstproduct na verwerking identiek is aan dat vóór verwerking, en op het toezicht op de naleving van de bepalingen inzake de afwijking.
38 Het aan de houder verleende recht op informatie heeft derhalve specifiek tot doel om hem in staat te stellen zich ervan te vergewissen dat landbouwers zich houden aan de voorwaarden voor toepassing van de in artikel 14, lid 1, van de basisverordening neergelegde uitzondering.
39 Te dien einde kan de houder op grond van de artikelen 8, 9, en 11, van verordening nr. 1768/95 respectievelijk de landbouwer, de loonwerker of een officiële instantie verzoeken om alle relevante informatie te verstrekken uitsluitend met het oog op de bescherming van zijn industriële-eigendomsrechten, die, zoals in punt 33 van het onderhavige arrest in herinnering is gebracht, alleen betrekking kunnen hebben op rassen, en niet op soorten in het algemeen (zie in die zin arrest van 14 oktober 2004, Brangewitz, C‑336/02, EU:C:2004:622, punten 53 en 61).
40 In dat verband zou een uitlegging van artikel 11, lid 1, van verordening nr. 1768/95 volgens welke elke houder een officiële instantie om overlegging van informatie over door landbouwers verrichte aanplantingen kan verzoeken, ook al hebben deze landbouwers nooit uit hoofde van artikel 14, lid 1, van de basisverordening beschermde rassen gebruikt en zijn zij evenmin voornemens dit te doen, verder gaan dan noodzakelijk is voor de bescherming van de rechtmatige belangen van de kweker (zie in die zin arrest van 10 april 2003, Schulin, C‑305/00, EU:C:2003:218, punt 57).
41 Het is juist dat, zoals benadrukt door STV, artikel 14, lid 3, derde streepje, van de basisverordening als een van de criteria op basis waarvan de voorwaarden om uitvoering te geven aan de in lid 1 van dat artikel bedoelde afwijking zijn vastgesteld, bepaalt dat „kleine landbouwers [...] geen vergoeding aan de houder [hoeven] te betalen”. Voorts hangt de kwalificatie als „kleine landbouwer”, zoals volgt uit datzelfde streepje, af van de grootte van de oppervlakte waarop dergelijke landbouwers gewassen verbouwen.
42 De toepassing van het criterium dat „kleine landbouwers” geen vergoeding hoeven te betalen aan de houder indien zij voldoen aan de voorwaarden van artikel 7 van verordening nr. 1768/95, kan echter geen rechtvaardiging vormen voor een uitlegging van artikel 11 van verordening nr. 1768/95 die verder gaat dan nodig is om de in punt 38 van het onderhavige arrest genoemde doelstelling te bereiken. Krachtens artikel 7, lid 5, van verordening nr. 1768/95 is het de landbouwer die zich erop beroept een „kleine landbouwer” te zijn, en niet de houder, die het bewijs moet leveren dat aan de daarvoor geldende voorwaarden is voldaan. Hieruit volgt dat het verkrijgen, van een officiële instantie, van informatie over de grootte van de oppervlakte waarop een landbouwer bepaalde gewassen verbouwt, geen noodzakelijke maatregel ter bescherming van de rechten van de houders vormt.
43 In de derde plaats vindt deze conclusie steun in de context van artikel 11, lid 1, van verordening nr. 1768/95.
44 Dienaangaande volgt, ten eerste, uit artikel 11, lid 2, zevende streepje, van verordening nr. 1768/95 dat de officiële instantie kan weigeren de gevraagde informatie te verstrekken indien deze informatie specifiek betrekking heeft op „materiaal dat niet tot rassen van de houder behoort”. Zoals de advocaat-generaal in punt 49 van zijn conclusie in wezen heeft opgemerkt, pleit de omstandigheid dat een officiële instantie hoe dan ook kan weigeren om informatie te verstrekken die specifiek betrekking heeft op materiaal dat niet tot voornoemde rassen behoort, tegen een uitlegging volgens welke de houder een verzoek om informatie kan indienen dat niet specifiek betrekking heeft op de rassen waarvoor hij bescherming geniet.
45 Ten tweede is in punt 39 van het onderhavige arrest in herinnering gebracht dat de houder op grond van de artikelen 8, 9, en 11 van verordening nr. 1768/95 respectievelijk de landbouwer, de loonwerker of een officiële instantie kan verzoeken om alle relevante informatie te verstrekken met het oog op de bescherming van zijn industriële-eigendomsrechten.
46 Met betrekking tot de verzoeken die overeenkomstig artikel 8 van verordening nr. 1768/95 tot de landbouwer kunnen worden gericht, bepaalt lid 4 van dat artikel uitdrukkelijk dat de houder in zijn verzoek „het ras of de rassen waarover hij informatie verlangt, en de referentie of referenties van het communautaire kwekersrecht of de communautaire kwekersrechten in kwestie” moet vermelden, en dat zijn verzoek vergezeld moet gaan van het bewijs van de hoedanigheid van houder indien de landbouwer dit verlangt. Voor verzoeken gericht tot loonwerkers gelden krachtens artikel 9, lid 4, van deze verordening mutatis mutandis dezelfde vereisten. Overeenkomstig artikel 11, lid 1, van verordening nr. 1768/95 moet de houder, wanneer hij een officiële instantie om informatie verzoekt, preciseren „over welke rassen hij informatie verlangt, alsook welk soort informatie hij verlangt”.
47 In dit verband heeft het Hof enerzijds met betrekking tot aan een landbouwer gerichte verzoeken geoordeeld dat de houder overeenkomstig voornoemd artikel 8 slechts van een landbouwer informatie kan verlangen wanneer hij beschikt over een aanwijzing, zoals de aanschaf van teeltmateriaal van een beschermd plantenras van de houder, dat die landbouwer van de in artikel 14, lid 1, van de basisverordening bedoelde afwijking gebruik heeft gemaakt of zal maken (zie in die zin arrest van 10 april 2003, Schulin, C‑305/00, EU:C:2003:218, punten 63 en 65).
48 Anderzijds heeft het Hof met betrekking tot aan een loonwerker gerichte verzoeken geoordeeld dat wanneer de houder over een aanwijzing beschikt dat de loonwerker het oogstproduct dat de landbouwer heeft verkregen door aanplanting van teeltmateriaal van een ras van de houder, voor aanplanting heeft verwerkt of voornemens is te verwerken, die loonwerker verplicht is om de houder de relevante informatie niet enkel te verstrekken met betrekking tot de landbouwers ten aanzien van wie de houder over aanwijzingen beschikt dat de loonwerker die verwerking heeft verricht of voornemens is te verrichten, maar ook met betrekking tot alle andere landbouwers voor wie hij die verwerking heeft verricht of voornemens is te verrichten, indien aan deze loonwerker werd meegedeeld welk ras het betrof, of indien dit anderszins aan de loonwerker bekend was (zie in die zin arrest van 14 oktober 2004, Brangewitz, C‑336/02, EU:C:2004:622, punt 65).
49 Uit deze rechtspraak volgt met name dat op grond van respectievelijk artikel 8, lid 4, en artikel 9, lid 4, van verordening nr. 1768/95 tot de landbouwer en de loonwerker gerichte verzoeken, specifiek betrekking hebben op rassen van de houder, en niet op soorten. Gelet op de gelijkluidende bewoordingen van artikel 11, lid 1, van die verordening, zoals in herinnering gebracht in punt 46 van het onderhavige arrest, dient te worden geoordeeld dat ook een tot een officiële instantie gericht verzoek om informatie specifiek betrekking moet hebben op een ras van de houder.
50 Gelet op het voorgaande moet op de eerste vraag worden geantwoord dat artikel 11, lid 1, van verordening nr. 1768/95 aldus moet worden uitgelegd dat houders van een communautair kwekersrecht een officiële instantie niet om informatie omtrent het gebruik van materiaal van soorten kunnen verzoeken zonder daarbij te preciseren voor welk specifiek beschermd ras om deze informatie wordt verzocht.
Tweede vraag
51 Gelet op het antwoord op de eerste vraag hoeft de tweede vraag niet te worden beantwoord.
Kosten
52 Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof (Vijfde kamer) verklaart voor recht:
Artikel 11, lid 1, van verordening (EG) nr. 1768/95 van de Commissie van 24 juli 1995 houdende vaststelling, overeenkomstig artikel 14, lid 3, van verordening (EG) nr. 2100/94 van de Raad inzake het communautaire kwekersrecht, van uitvoeringsbepalingen betreffende de afwijking ten gunste van landbouwers, moet aldus worden uitgelegd dat houders van een communautair kwekersrecht een officiële instantie niet om informatie omtrent het gebruik van materiaal van soorten kunnen verzoeken zonder daarbij te preciseren voor welk specifiek beschermd ras om deze informatie wordt verzocht.
ondertekeningen