Language of document : ECLI:EU:C:2013:45

Zaak C‑175/11

H. I. D.
en
B. A.

tegen

Refugee Applications Commissioner e.a.

[verzoek van de High Court (Ierland) om een prejudiciële beslissing]

„Prejudiciële verwijzing – Gemeenschappelijk Europees asielstelsel – Verzoek van derdelander om toekenning van vluchtelingenstatus – Richtlijn 2005/85/EG – Artikel 23 – Mogelijkheid om asielverzoeken volgens procedure bij voorrang te behandelen – Nationale procedure die voorziet in behandelingsprocedure bij voorrang van verzoeken die zijn ingediend door personen die behoren tot naar nationaliteit of land van oorsprong bepaalde categorie – Recht op doeltreffende voorziening in rechte – Artikel 39 van die richtlijn – Begrip ‚rechterlijke instantie’ in zin van dit artikel”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 31 januari 2013

1.        Grenscontroles, asiel en immigratie – Asielbeleid – Procedure voor toekenning en intrekking van vluchtelingenstatus in lidstaten – Richtlijn 2005/85 – Nationale regeling op grond waarvan asielverzoek in kader van versnelde procedure of procedure bij voorrang mag worden onderzocht – Toelaatbaarheid – Schending van non-discriminatiebeginsel – Geen

(Richtlijn 2005/85 van de Raad, art. 8, lid 2, en 23, leden 3 en 4)

2.        Recht van de Europese Unie – Beginselen – Recht op effectieve rechterlijke bescherming – Opgenomen in het Handvest voor de grondrechten van de Europese Unie

(Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 47; richtlijn 2005/85 van de Raad, art. 39)

3.        Prejudiciële vragen – Voorlegging aan het Hof – Nationale rechterlijke instantie in de zin van artikel 267 VWEU – Begrip – „Refugee Appeals Tribunal” (beroepsinstantie die kennis neemt van beroepen tegen beslissingen van Ierse autoriteit die verantwoordelijk is voor behandeling asielverzoeken) – Daaronder begrepen

(Art. 267 VWEU)

4.        Grenscontroles, asiel en immigratie – Asielbeleid – Procedure voor toekenning en intrekking van vluchtelingenstatus in lidstaten – Richtlijn 2005/85 – Recht op doeltreffende voorziening in rechte – Nationale regeling volgens welke asielzoeker tegen beslissing van beslissingsautoriteit beroep kan instellen bij beroepsinstantie als het Refugee Appeals Tribunal – Instantie met betrekking tot welke minister in geval van negatieve beslissing residuele discretionaire bevoegdheid heeft – Mogelijkheid voor asielzoeker om tegen beslissing van beroepsinstantie beroep in te stellen bij hogere nationale rechterlijke instantie en om geldigheid van beslissing van bevoegde autoriteit rechtstreeks bij die instantie aan te vechten – Mogelijkheid om hogere voorziening in te stellen tegen beslissingen van hogere rechterlijke instantie – Toelaatbaarheid van nationale regeling, aangezien doeltreffendheid van beroep afhangt van administratief en rechterlijk stelsel van elke lidstaat in zijn geheel beschouwd

(Richtlijn 2005/85 van de Raad, art. 39)

1.        Artikel 23, leden 3 en 4, van richtlijn 2005/85 betreffende minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus moet aldus worden uitgelegd dat het zich er niet tegen verzet dat een lidstaat op bepaalde categorieën asielverzoeken die naar de nationaliteit of het land van oorsprong van de verzoeker zijn omschreven, met inachtneming van de uitgangspunten en waarborgen van hoofdstuk II van die richtlijn, een procedure bij voorrang of een versnelde procedure toepast.

De lidstaten beschikken voor de uitvoering van de bepalingen van richtlijn 2005/85 namelijk over een beoordelingsmarge en kunnen daarbij rekening houden met de bijzonderheden van hun nationale recht. Die beoordelingsmarge geldt ook voor de uitvoering van de procedure voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus. Ten eerste kunnen de lidstaten krachtens artikel 23, lid 3, van de richtlijn voorrang verlenen aan een verzoek, dan wel de behandeling ervan versnellen, ook in gevallen waarin dat verzoek mogelijk gegrond is of de asielzoeker bijzondere behoeften heeft. Ten tweede kunnen de lidstaten krachtens artikel 23, lid 4, de procedure bij voorrang of de versnelde procedure toepassen op basis van 15 specifieke gronden die de toepassing van een dergelijke procedure rechtvaardigen. Uit die bepalingen volgt dat de lijst van verzoeken die bij voorrang of versneld kunnen worden behandeld, indicatief en niet exhaustief is en dat de lidstaten dus kunnen besluiten om verzoeken die niet tot een van de in lid 4 genoemde categorieën behoren, bij voorrang of versneld te behandelen, mits zij de uitgangspunten en waarborgen van hoofdstuk II van die richtlijn 2005/85 eerbiedigen.

Aangaande het discriminatieverbod in het door de richtlijn ingevoerde stelsel spelen het land van oorsprong en de nationaliteit van de verzoeker een beslissende rol. Uit artikel 8, lid 2, sub b, van die richtlijn volgt namelijk dat het land van oorsprong van de verzoeker invloed heeft op de beslissing van de beslissingsautoriteit, aangezien deze informatie moet inwinnen over de algemene situatie in dat land teneinde te bepalen of de asielzoeker al dan niet gevaar loopt en, in voorkomend geval, of hij internationale bescherming nodig heeft.

Om discriminatie te vermijden tussen de verzoeken van asielzoekers van een welbepaald derde land die bij voorrang worden behandeld en die van staatsburgers van andere derde landen die volgens de gewone procedure worden behandeld, mag deze procedure bij voorrang de asielzoekers van de eerste categorie evenwel niet de waarborgen ontzeggen van artikel 23 van richtlijn 2005/85, die voor alle soorten procedures gelden.

(cf. punten 63, 64, 67, 69-71, 73, 74, 77, dictum 1)

2.        Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 80)

3.        Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 83, 88, 95‑97, 105)

4.        Artikel 39 van richtlijn 2005/85 betreffende minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een nationale regeling volgens welke een asielzoeker ofwel tegen de beslissing van de beslissingsautoriteit beroep kan instellen bij een rechterlijke instantie als het Refugee Appeals Tribunal en tegen de beslissing van die instantie kan opkomen bij een hogere rechterlijke instantie, ofwel de rechtsgeldigheid van de beslissing van bedoelde autoriteit kan aanvechten bij die hogere rechterlijke instantie, tegen de beslissingen waarvan bij de hoogste rechterlijke instantie van de betrokken lidstaat hogere voorziening kan worden ingesteld.

(cf. punten 98, 105, dictum 2)